VB 16031 - Vereffening BVBA met toebedeling onroerend goederen aan enige vennoot
- Nummer
- 16031
- Datum beslissing
- 25 juli 2016
- Publicatiedatum
- 13 september 2016
Heffing
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.9.1.0.4. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat de voorgenomen rechtshandeling zal worden belast overeenkomstig artikel 2.9.1.0.4, eerste lid of tweede lid VCF.
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door ‘X’.
3. De betrokken partijen zijn:
a) BVBA X,
b) Partij Y, echtgenoot van partij Z.
4. De betrokken onroerende goederen zijn:
a) weide - hierna “goed 1”,
b) landbouwgrond - hierna “goed 2”,
c) landbouwgrond - hierna “goed 3”.
Op deze gronden werd een loods en een serre opgericht.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
5. Partij Y is thans alleen aandeelhouder van de BVBA X. Hij wenst zijn vennootschap te vereffenen.
6. De historiek van de vennootschap kan als volgt worden samengevat:
- De vennootschap werd opgericht als (E)BVBA X op 12/4/1989. Het geplaatst kapitaal bedroeg 750.000 BEF en vertegenwoordigd door 750 aandelen. Op dat ogenblik was partij Y ongehuwd.
- Op 16/8/1989 vond een kapitaalverhoging plaats als gevolg van een inbreng in natura van een blok landbouwgrond (weiland) door de ouders van partij Y. Er werden 2.250 nieuwe aandelen uitgegeven, waarvan 1.319 aan vader en 931 aan moeder.
- Op 7/9/1989 dragen vader en moeder hun 2.250 aandelen over aan zoon Y, die vanaf dan alle 3.000 aandelen in bezit heeft.
- Op 18/8/1990 huwt Y met Z onder het wettelijk stelsel. De aandelen van de vennootschap worden niet ingebracht in het gemeenschappelijk vermogen.
- Op 1/1/2004 draagt Y volgens het aandeelhoudersregister 100 aandelen over aan zijn echtgenote Z. Van deze overdracht werd geen schriftelijke overeenkomst en ook geen notariële akte opgemaakt. Naderhand worden deze aandelen opnieuw overgedragen aan Y. In de notariële akte van kapitaalverhoging van 26/02/2014 treedt Y alleen op als enige vennoot.
7. Volgende onroerende goederen bevinden zich in de vennootschap:
1) goed 1 -aangekocht door de vennootschap bij akte verleden op 25/5/1989, met betaling van 12,5 % registratierechten
2) goed 2 – verworven door de vennootschap naar aanleiding van voormelde inbreng in natura dd. 16/8/1989
3) goed 3 - aangekocht door de vennootschap bij akte verleden op 6/3/2006, met betaling van 10 % registratierechten
Op de gronden werd een loods en een serre opgericht. Uit de afschrijvingstabel, daterend van 1989, blijkt dat deze geheel afschreven zijn (behoudens de schuifpoort van 2011). De serre is grotendeels ontmanteld (enkel structuur staat nog overeind).
Deze onroerende goederen zouden naar aanleiding van de vereffening worden toebedeeld aan de heer Y voor de geheelheid in volle eigendom.
III. Motivering van de aanvraag
8. Alle aandelen horen toe aan het eigen vermogen van Y. De BVBA X werd opgericht door Y toen hij nog niet gehuwd was en de overige aandelen werden door hem verworven voor zijn huwelijk. De overdracht van de honderd aandelen aan zijn echtgenote, en de latere wederoverdracht, is geen transactie (inbreng of uitbreng) met het gemeenschappelijk vermogen omdat de wettelijk verplichte formaliteiten hiervoor niet vervuld werden; het betreft een transactie tussen de eigen vermogens van de echtgenoten, zodat ook deze aandelen tot het eigen vermogen van de heer Y behoren.
De goederen die de heer Y zal verkrijgen ten gevolge van de vereffening van zijn vennootschap komen in zijn eigen vermogen door zaakvervanging in gevolge toepassing van artikel 1400, 5° B.W.
Op de goederen onder 1) en 3) is artikel 2.9.1.0.4, 2e lid VCF van toepassing. De percelen werden aangekocht met betaling van het verkooprecht en Y was aandeelhouder van de vennootschap toen deze laatste de goederen verkreeg. Er is geen verkoop- of verdeelrecht van toepassing aangezien er geen onverdeeldheid is en de verkrijging uit een rechtsfeit volgt.
Op perceel 2) is artikel 2.9.1.0.4, 1e lid van toepassing. De inbreng werd niet gedaan door Y maar door zijn ouders, die op dit ogenblik geen aandeelhouders meer zijn. Op deze verkrijging is het verkooprecht van toepassing.
IV. Beslissing
9. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
10. Artikel 2.9.1.0.4 VCF luidt als volgt:
“Het verkooprecht wordt ook gevestigd op de verkrijging, op welke wijze ook, maar anders dan bij inbreng in een vennootschap, door een of meer vennoten van onroerende goederen die in België liggen en die voortkomen van een vennootschap onder firma, van een gewone commanditaire vennootschap, van een besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid of van een landbouwvennootschap.
De verkrijging zal evenwel belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard als het gaat om :
1° onroerende goederen die in de vennootschap zijn ingebracht, als ze verkregen zijn door de persoon die de inbreng gedaan heeft;
2° onroerende goederen die door de vennootschap met betaling van het verkooprecht verkregen zijn, als het vaststaat dat de vennoot die eigenaar van die onroerende goederen wordt, deel uitmaakte van de vennootschap toen laatstgenoemde de goederen verkreeg.
In geval van verkrijging van maatschappelijke onroerende goederen door al de vennoten ten gevolge van een reële kapitaalvermindering van de vennootschap, of ten gevolge van een vereffening van de vennootschap die beantwoordt aan de hiertoe door het Wetboek van Vennootschappen gestelde vereisten, is, naargelang van het geval, de bij toepassing van het eerste of het tweede lid gevestigde registratiebelasting van toepassing op de latere toebedeling van de goederen aan een of meer vennoten.”
11. Art. 2.9.1.0.4 VCF stelt in het eerste lid dat het verkooprecht verschuldigd is, indien een vennoot een onroerend goed van de vennootschap verkrijgt anders dan door inbreng. Deze regel geldt “op welke wijze ook” de verkrijging geschiedt. Het speelt dus m.a.w. geen enkele rol welke de burgerrechtelijke kwalificatie van de rechtshandeling is (verkoop, verdeling, …) noch welke de vennootschapsrechtelijke context van de verkrijging is (vereffening, kapitaalvermindering, …).
In het tweede lid van art. 2.9.1.0.4 VCF worden er echter twee uitzonderingen gemaakt. Indien de verkrijgende vennoot kwalificeert voor één van deze uitzonderingen, wordt de verkrijging wel belast volgens haar burgerrechtelijke aard (verdeling, verkoop, …).
In het derde lid van art. 2.9.1.0.4 VCF wordt een derde uitzondering gemaakt voor het geval de verkrijging van het onroerend goed door de vennoot het gevolg is van een gehele of gedeeltelijke vereffening van de vennootschap. In dit geval worden de regels van het eerste of het tweede lid, naar gelang van het geval, pas toegepast als de door de vennoten verkregen onroerende goederen effectief aan één of meer vennoten worden toebedeeld.
12. In dit geval dient er toepassing gemaakt te worden van art. 2.9.1.0.4, derde lid VCF aangezien er sprake is van een vereffeningssituatie.
13. Aangezien de heer Y de enige vennoot is die de goederen 1 en 3 ingevolge de vereffening verkrijgt en hij met betrekking tot deze goederen kwalificeert voor art. 2.9.1.0.4, 2de lid, 2° VCF, met name verkrijging door een vennoot van een onroerend goed dat door de vennootschap met betaling van het verkooprecht werd verkregen op het ogenblik dat de verkrijgende vennoot deel uitmaakte van de vennootschap toen deze vennootschap het onroerend goed verkreeg, zal de verkrijging belast worden volgens haar gemeenrechtelijke aard. Het feit dat mevrouw Z, gehuwd onder het wettelijk stelsel met de heer Y, in de periode 2004-2014 mede-vennoot was van BVBA X doet hier niet ter zake.
Vermits de verkrijging door een enige vennoot van een EBVBA (die niet in onverdeeldheid was met de vennootschap) niet kan worden gelijkgesteld met een verkoop noch met een verdeling, is er geen Vlaamse registratiebelasting verschuldigd op de verkrijging door de heer Y van deze goederen.
14. De verkrijging door de heer Y van goed 2 ingevolge de vereffening van de BVBA X zal belast worden met het verkooprecht in toepassing van artikel 2.9.1.0.4, eerste lid VCF aangezien de heer Y dit goed niet zelf heeft ingebracht in de vennootschap. De inbreng werd immers gedaan door de ouders van de heer Y die thans geen aandeelhouders meer zijn.