VB 16026 - Inbreng in gemeenschappelijk vermogen gevolgd door schenking van beide echtgenoten
- Nummer
- 16026
- Datum beslissing
- 27 juni 2016
- Publicatiedatum
- 16 september 2016
Heffing
- Schenkbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.8.3.0.1. VCF
- art. 2.8.4.1.1. VCF
- art. 3.17.0.0.2. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag sterkt er toe bevestiging te krijgen dat de inbreng door de heer ‘A’ van een eigen onroerend goed in de huwelijksgemeenschap A-B gevolgd door een schenking van de blote eigendom aan de twee kinderen van het echtpaar niet geviseerd wordt door de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF.
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door notaris ‘X’.
3. De betrokken partijen zijn:
De heer ‘partij A’, en zijn echtgenote mevrouw ‘partij B’, gehuwd onder het stelsel van scheiding van
goederen met gemeenschap van aanwinsten.
De heer ‘partij C’.
De heer ‘partij D’.
4. Het betrokken onroerend goed is een appartementsgebouw bestaande uit 6 appartementen.
II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)
5. De heer A is eigenaar van een appartementsgebouw bestaande uit zes appartementen. Deze appartementen behoren tot zijn eigen vermogen ingevolge schenking.
De heer A wil deze zes appartementen schenken aan de gemeenschappelijke kinderen van het echtpaar A-B, zijnde de heer C en de heer D.
Het is de wens van de heer A om het vruchtgebruik voor te behouden, doch hij wenst ook dat indien hij zou vooroverlijden voor mevrouw B, het vruchtgebruik ook nog steeds door mevrouw B zou kunnen genoten worden. Ook wenst hij dat de geschonken blote eigendom niet door de kinderen kan worden vervreemd zolang beide ouders leven. Hij wenst met andere woorden dat het vruchtgebruik zal aanwassen bij mevrouw B, op een zodanige manier dat de kinderen bij overlijden van de heer A ook geen aanspraak kunnen maken op de omzetting van het vruchtgebruik en het eigendom niet kunnen vervreemden. De inkomsten van dit gebouw zijn immers "het spaarpotje" van de ouders dat in hun verdere levensonderhoud moet voorzien.
Om dit te realiseren wil de heer A eerst het appartementsgebouw inbrengen in de huwelijksgemeenschap. Hierdoor kunnen beide ouders schenken aan de twee zonen, met voorbehoud van vruchtgebruik en aanwas ten voordele van de langstlevende, en kunnen beide schenkers het verbod tot vervreemding bedingen.
III. Motivering van de aanvraag
6. De omzendbrief 2015/1 van 16/2/2015 voorziet de inbreng in de huwelijksgemeenschap gevolgd door een schenking door beide ouders als één van de handelingen die gezien kunnen worden als rechtsmisbruik tenzij kan worden bewezen dat ook andere motieven aan de oorsprong liggen.
ln casu gebeurt de inbreng niet om fiscale redenen, maar om het beding van aanwas te realiseren, alsook het beding van niet-vervreemden in hoofde van beide schenkers.
IV. Beslissing
7. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
ln de omzendbrief VLABEL/2015/1 van 16 februari 2015 worden volgende rechtshandelingen als fiscaal misbruik beschouwd, tenzij de belastingplichtige bewijst dat de keuze voor de rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven:
Inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten (gaat in tegen de heffingsgrondslag en de progressiviteit van de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF).
Er kan worden vermoed dat de inbreng van een goed in het gemeenschappelijk vermogen door één echtgenoot onmiddellijk of binnen een korte tijdspanne gevolgd door de schenking van dit goed door beide echtgenoten aan bv. hun enig kind enkel gebeurt om de progressiviteit van de schenkbelasting te ontwijken; dat het bekomen van een aanzienlijke belastingbesparing de enige beweegreden is voor de keuze van de betrokken rechtshandeling. Dergelijke constructie gaat in tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF. Er is bijgevolg sprake van fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF.
De belastingplichtige dient te bewijzen dat de keuze voor de inbreng in het gemeenschappelijk vermogen voorafgaand aan de schenking verantwoord is door andere motieven dan het ontwijken van hogere schenkbelastingen.
lndien de belastingplichtige dit bewijs niet levert, dient de schenkbelasting te worden geheven alsof de inbreng niet had plaatsgevonden, m.a.w. berekening van de schenkbelasting op de schenking door de inbrengende echtgenoot aan het kind voor de geheelheid van het goed.".
8. Op de voorgenomen verrichtingen zal de antimisbruikbepaling van art. 3.17.0.0.2 VCF worden toegepast aangezien de aanvrager niet aantoont dat de voorgenomen verrichtingen ingegeven zijn door andere dan fiscale motieven.
9. Er bestaan alternatieven om de controle te behouden over het geschonken goed. De heer A, die het goed in volle eigendom bezit, kan het goed in blote eigendom schenken aan de kinderen en daarbij een beding van terugval in het schenkingscontract integreren ten voordele van mevrouw B.
Op die manier verkrijgt mevrouw B het vruchtgebruik over het geschonken goed bij overlijden van de heer A en behoudt ze de controle.
Bovendien kan in dit geval eveneens een vervreemdingsverbod in hoofde van de blote eigenaar worden opgelegd.
10. Door het onroerend goed kort voor de schenking in te brengen in het gemeenschappelijk vermogen wordt ingegaan tegen de artikelen 2.8.3.0.1, §1 en 2.8.4.1.1, §1 en §2 VCF, m.n. de progressiviteit in de schenkbelasting. Bijgevolg zal de schenkbelasting worden geheven alsof de inbreng niet heeft plaatsgevonden.