Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 16015 - Schenking effectenrekening aan de langstlevende echtgenoot voor Nederlandse notaris met conventioneel beding van terugkeer en beding van fideï commis de residuo Vlaamse Belastingdienst

VB 16015 - Schenking effectenrekening aan de langstlevende echtgenoot voor Nederlandse notaris met conventioneel beding van terugkeer en beding van fideï commis de residuo

Voorafgaande beslissing
Nummer
16015
Datum beslissing
18 april 2016
Publicatiedatum
31 mei 2016

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.6. VCF
  • art. 2.7.3.1.1. VCF
  • art. 2.8.1.0.1. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De aanvraag strekt ertoe bevestiging te krijgen dat:

Inzake de erfbelasting:

1.1. Wanneer X respectievelijk Y binnen de 3 jaar na het verlijden van de voorgenomen schenkingsakte komt te overlijden, de verkrijging door de broers van X bij het later overlijden van Y respectievelijk X (ingevolge het beding van fideicommis de residuo opgenomen in de voorgenomen schenkingsakte), binnen het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.5. VCF valt, waardoor de broers erfbelasting verschuldigd zijn op het residu van de effectenportefeuille die zij op dat ogenblik verwerven.

Dit alles tenzij dat de schenking in dat geval mogelijkerwijze wordt ontbonden en de geschonken goederen in dat geval mogelijkerwijze terugkeren in het vermogen van de schenker en ingevolge het optioneel finaal verrekenbeding mogelijkerwijze toekomen aan de langstlevende echtgenoot op grond van het huwelijkscontract.

1.2. Wanneer X respectievelijk Y meer dan 3 jaar na het verlijden van de voorgenomen schenkingsakte komt te overlijden, de verkrijging door de broers van X bij het later overlijden van Y respectievelijk X (ingevolge het beding van fideicommis de residuo opgenomen in de voorgenomen schenkingsakte), buiten het toepassingsgebied van de artikelen 2.7.3.1.1, 2.7.1.0.5. en 2.7.1.0.6. VCF valt, waardoor de broers van X geen erfbelasting verschuldigd zijn op het residu van de effectenportefeuille die zij op dat ogenblik verwerven.

Inzake de schenkbelasting

1.3. In de gevallen, vermeld onder 1 en 2., artikel 2.8.1.0.1. VCF niet van toepassing is, zodat de broers bij het overlijden van X respectievelijk Y geen schenkbelasting verschuldigd zijn op het residu van de effectenportefeuille die zij op dat ogenblik verwerven.

Inzake de erf- en de schenkbelasting

1.4. De voormelde verrichting is niet te kwalificeren als een fiscaal misbruik.

2. De verwijzing naar de wettelijke bepalingen waarop de beslissing moet slaan:

Art. 2.7.1.0.1. bepaalt:

“Overeenkomstig artikel 3, 4° van de bijzondere wet van 16 januari 1989 betreffende de financiering van de gemeenschappen en de gewesten wordt het successierecht en het recht van overgang gevestigd op de goederen die overgaan ingevolge het overlijden”.

Art. 2.7.1.0.2. bepaalt:

“De erfbelasting is verschuldigd ongeacht of de verkrijging gebeurt ingevolge wettelijke devolutie, uiterste wilsbeschikking of contractuele erfstelling”.

Art. 2.7.1.0.3. bepaalt:

“Worden met het oog op de heffing van het successierecht als legaten beschouwd:.

1° alle schulden die uitsluitend bij uiterste wil erkend zijn

2° alle schuldbekentenissen van sommen die voorkomen als een contract onder bezwarende titel maar die een bevoordeling inhouden en die niet aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen zijn onderworpen

3° alle schenkingen van roerende goederen die de erflater heeft gedaan onder de opschortende voorwaarde of termijn die vervuld wordt ingevolge het overlijden van de schenker”.

Art. 2.7.1.0.4. bepaalt:

"De langstlevende echtgenoot die ingevolge een huwelijksovereenkomst die niet aan de regels voor de schenkingen is onderworpen meer dan de helft van de gemeenschap toegekend krijgt, wordt voor de heffing van de erfbelasting gelijkgesteld met de langstlevende echtgenoot die, als niet wordt afgeweken van de gelijke verdeling van de gemeenschap, het deel van de andere echtgenoot krachtens een schenking onder de levenden of een uiterste wilsbeschikking geheel of gedeeltelijk verkrijgt” .

Artikel 2.7.1.0.5. VCF bepaalt:

“§ 1. De goederen waarvan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie het bewijs levert dat de erflater er kosteloos over beschikte gedurende de drie jaar vóór zijn overlijden worden geacht deel uit te maken van zijn nalatenschap, tenzij de bevoordeling onderworpen is aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden. De erfgenamen of legatarissen hebben een verhaalsrecht ten aanzien van de begiftigde voor de successierechten die op die goederen voldaan zijn.

Als door de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie of door de erfgenamen en legatarissen bewezen wordt dat de bevoordeling toekwam aan een bepaalde persoon wordt die als legataris van de geschonken zaak beschouwd.

Voor de toepassing van deze paragraaf wordt een bevoordeling waarvoor een vrijstelling van de schenkbelasting is toegepast, gelijkgesteld met een bevoordeling die aan de schenkbelasting of aan het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen.

§ 2. De termijn van drie jaar, vermeld in paragraaf 7 wordt evenwel op zeven jaar gebracht als het gaat om aandelen en activa als vermeld in artikeI2.8.6.0.3.

De termijn van zeven jaar, vermeld in het eerste lid, wordt teruggebracht tot drie jaar als de kosteloze beschikking dagtekent van voor 7 januari 2012. ".

Artikel 2.7.1.0.6. VCF bepaalt:

''§ 1. De sommen renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van de erflater; ingevolge een contract dat een door de erflater of door een derde in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Ook de sommen renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen hetzij binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, hetzij na het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, worden geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.

Wanneer een overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap, gelden de bepalingen van het eerste en het tweede lid ook voor de sommen renten of waarden die kosteloos aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een contract dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten.

§ 2. Dit artikel is van toepassing op de sommen of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen bij het overlijden van degene die een levensverzekering aan order of aan toonder is aangegaan.

De persoon, vermeld in dit artikel, wordt vermoed kosteloos te ontvangen behoudens tegenbewijs.

Dit artikel is niet van toepassing op:

1° de sommen renten of waarden die verkregen zijn ingevolge een beding dat aan de schenkbelasting of het registratierecht op de schenkingen onder de levenden is onderworpen;

2° de renten en kapitalen die gevestigd zijn ter uitvoering van een wettelijke verplichting;

3° de renten en kapitalen die door tussenkomst van de werkgever van de erflater gevestigd zijn in het voordeel van de langstlevende echtgenoot van de erflater of zijn kinderen die de leeftijd van eenentwintig jaar niet hebben bereikt, tot uitvoering van hetzij een groepsverzekeringscontract, onderschreven ingevolge een bindend reglement van de onderneming dat beantwoordt aan de voorwaarden gesteld door de reglementering betreffende de controle van dergelijke contracten, hetzij het bindend reglement van een voorzorgsfonds. opgericht in het voordeel van het personeel van de onderneming;

4° de sommen, renten of waarden die bij het overlijden van de erflater worden verkregen ingevolge een contract dat een door een derde in het voordeel van de verkrijger gemaakt beding bevat, als er bewezen wordt dat die derde kosteloos in het voordeel van de verkrijger heeft bedongen.”.

Artikel 2.7.3.1.1. VCF bepaalt:

“Het successierecht wordt gevestigd op de waarde van alles wat uit de nalatenschap van een rijksinwoner wordt verkregen.

Het recht van overgang gevestigd op de waarde van de onroerende goederen die in België liggen en verkregen worden uit de nalatenschap van iemand die geen rijksinwoner is.”

Artikel 2.8.1.01. VCF bepaalt:

"Overeenkomstig artikel 1, artikel 19 en artikel 31 van het federale Wetboek van Registratie-, Hypotheek- en Griffierechten wordt de schenkbelasting gevestigd naar aanleiding van de registratie of de verplichting tot registratie van akten of geschriften die tot bewijs strekken van een schenking onder de levenden.”

ArtikeI 3.17.0.0.2 VCF bepaalt:

“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikeI 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.

Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt:

1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;

2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.

Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden”.

II. Omschrijving van de verrichtingen

II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen

5. De aanvraag wordt ingediend door advocaat V voor de echtgenoten X en Y, met name:

5.1. De heer “X” en zijn echtgenote;

5.2. Mevrouw “Y”.

6. De echtgenoten X-Y zijn gehuwd onder het stelsel van scheiding van goederen ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris W op 22 mei 1984.

Dit stelsel werd gewijzigd bij akte verleden voor zelfde notaris W op 8 mei 2009, zonder dat de aard van het stelsel werd gewijzigd. Aan het stelsel werd een optioneel verrekenbeding 0/100 in het voordeel van de langstlevende echtgenoot toegevoegd.

7. De echtgenoten X-Y hebben hun fiscale woonplaats de voorbije 5 jaar steeds gehad in het Vlaams Gewest en hebben geen kinderen.

8. De overige betrokken partijen zijn de twee broers van de heer X, met name:

8.1. De heer “A”;

8.2. De heer “B”.

II. B. Beschrijving van de voorgenomen verrichting(en)

9. Schenking door de echtgenoten X en Y van hun respectievelijke helft in de effectenrekening […], hierna genoemd “de effectenportefeuille”, in volle eigendom aan de andere echtgenoot bij akte te verlijden voor een Nederlandse notaris, met:

- een conventioneel beding van terugkeer.

Dit beding laat toe dat wanneer X voor Y komt te overlijden, de schenking van de onverdeelde helft in de effectenportefeuille door Y aan X, retroactief wordt ontbonden. Aldus zal de door Y aan X geschonken onverdeelde helft van de effectenportefeuille bij het vooroverlijden van X terugkeren naar het vermogen van Y.

- een beding van fideïcommis de residuo ten voordele van de broers A en B.

Dit beding zal slechts uitwerking krijgen voor zover het conventioneel beding van terugkeer geen toepassing vindt.

- een optioneel ontbindende voorwaarde (toegevoegd aan het overlijden van de schenker binnen de 3 jaar na de dag van de schenking).

III. Motivering van de aanvraag

10. De echtgenoten X-Y zijn onverdeeld eigenaar van voormelde effectenportefeuille.

11. Met betrekking tot de onverdeelde helft in de effectenportefeuille die tot hun eigen vermogen behoort, wensen zowel de heer X als mevrouw Y te voorzien in een familiale vermogensplanning, waarbij zij de volgende doelstellingen nastreven:

11.1. Enerzijds wenst elke echtgenoot zijn/haar echtgeno(o)t(e), maximaal te beschermen. Zij wensen meer bepaald dat de langstlevende echtgeno(o)t(e) na het overlijden van de eerstoverleden echtgenoot de goederen die hem/haar persoonlijk toebehoren, in volle eigendom zal verwerven, en vrij over deze goederen kan beschikken.

11.2. Anderzijds wenst elke echtgenoot te vermijden dat de goederen die hem/haar persoonlijk toebehoren, na het overlijden van zichzelf én de langstlevende echtgenoot, toekomen aan de familieleden van Y en aan eender welke erfgerechtigde bloedverwant van X. Het is echter de uitdrukkelijke wens van X en Y dat na het overlijden van henzelf en hun langstlevende echtgeno(o)t(e), de goederen die tot het eigen vermogen van de eerstoverleden echtgenoot behoren, toekomen aan de broers van X, met name A en B, ieder voor een gelijk onverdeeld aandeel.

12. Op heden worden voormelde doelstellingen niet gerealiseerd. Bij het overlijden van X zou zijn onverdeelde helft in de effectenportefeuille immers vererven overeenkomstig het wettelijk erfrecht. Daarbij zou de blote eigendom toekomen aan de familieleden van X, en zou zijn echtgenote 'slechts' het vruchtgebruik over deze goederen verwerven. Aldus wordt de beoogde maximale bescherming van Y bij het overlijden van X niet gerealiseerd. Bovendien vindt er ook geen bevoordeling plaats ten opzichte van A en B.

Hetzelfde geldt vice versa wanneer Y eerst zou overlijden.

13. Om de vooropgestelde doelstellingen te realiseren zullen X en Y hun helft in de effectenportefeuille in volle eigendom schenken aan de andere echtgenoot.

De schenkingsakte zal verleden worden voor een notaris in Nederland.

14. De schenkingen zullen plaatsvinden in volle eigendom en zijn ad nutum herroepelijk.

Bij het overlijden van één van de twee echtgenoten zal de langstlevende volle eigenaar worden van de ganse effectenportefeuille. Op deze wijze wordt de maximale bescherming van de langstlevende echtgenoot (voormelde eerste doelstelling) gerealiseerd.

15. Aan de schenking van de onverdeelde helft in de effectenportefeuille zal een conventioneel beding van terugkeer worden verbonden. Dit beding laat toe dat wanneer X vóór Y komt te overlijden, de schenking van de onverdeelde helft in de effectenrekening door Y aan X, retroactief wordt ontbonden. Aldus zal de door Y aan X geschonken onverdeelde helft van de effectenrekening bij het vooroverlijden van X terugkeren naar het vermogen van Y.

Hetzelfde geldt vice versa indien Y vóór X komt te overlijden.

16. Tevens zal bij de schenking van de onverdeelde helft in de effectenportefeuille een beding van fideïcommis de residuo worden opgenomen in het voordeel van A en B. Het fideïcommis de residuo kan worden omschreven als een beschikking waarbij goederen worden vermaakt aan een eerste begiftigde (Y, door aanvrager onterecht A genoemd), onder de voorwaarde dat wat van deze goederen bij diens overlijden overblijft (het residu), toekomt aan een tweede begiftigde (A en B).

Deze schenking de residuo zal door A en B in de schenkingsakte onmiddellijk worden aanvaard.

Burgerrechtelijk dient een beschikking onder het beding van fideïcommis de residuo als een dubbele schenking te worden gekwalificeerd:

  • Enerzijds een schenking door X aan Y (eerste begiftigde)
  • Anderzijds een schenking door X aan A en B (tweede begiftigden), onder de opschortende voorwaarde dat deze laatsten Y overleven.

Zowel de eerste als de tweede begiftigde verkrijgen aldus hun rechten van de schenker, X.

Aan de eerste begiftigde (Y) wordt geen bewaarplicht opgelegd, waardoor het een geldige beschikking naar Belgisch recht betreft, en er geen sprake is van een verboden erfstelling over de hand. De eerste begiftigde behoudt dus zijn volledige beschikkingsbevoegdheid met betrekking tot de geschonken goederen (wat één van de doelstellingen is van de echtgenoten), en de tweede begiftigden verkrijgen slechts wat er bij het overlijden van de eerste begiftigde van deze goederen overblijft.

Aldus zullen, ingevolge het beding van fideïcommis de residuo, bij het later overlijden van Y, de geschonken goederen toekomen aan A en B, dit in de mate dat Y niet over de geschonken goederen heeft beschikt of ze niet heeft verteerd. Op burgerrechtelijk vlak worden A en B geacht de goederen rechtstreeks van X te hebben gekregen.

Wat hier geldt voor de schenking van X aan Y met fideicommis de residuo in het voordeel van A en B, geldt vice versa voor de schenking van Y aan X met fideicommis de residuo in het voordeel van A en B.

17. In de schenkingsakte zal worden gestipuleerd dat het beding van fideïcommis de residuo slechts uitwerking krijgt voor zover het conventioneel beding van terugkeer geen toepassing vindt (bv. bij vooroverlijden van Y respectievelijk X). Aldus dienen bij het overlijden van Y 2 situaties te worden onderscheiden:

17.1. X is nog in leven: in principe zal op dat ogenblik het conventioneel beding van terugkeer uitwerking vinden en keren de geschonken goederen terug naar het vermogen van X. Het beding van fideïcommis de residuo zal geen toepassing vinden.

17.2. X is reeds vooroverleden of komt samen met Y te overlijden: in deze situatie kan het conventioneel beding van terugkeer geen uitwerking vinden en treedt het beding van fideïcommis de residuo in werking. Aldus zullen op dat ogenblik de goederen die X aan Y heeft geschonken, en die zij nog niet heeft verteerd of waarover zij nog niet heeft beschikt, toekomen aan A en B.

Wat hierboven voor de schenking van X aan Y is gezegd, geldt vice versa voor de spiegelschenking van Y aan X.

18. Aan de schenking van X aan Y zal een optionele ontbindende voorwaarde worden toegevoegd van het overlijden van de schenker binnen de 3 jaar te rekenen vanaf de dag van de schenking. Indien X binnen de drie jaar na het doen van de schenking overlijdt, wordt de schenking gebeurlijk ontbonden en keren de geschonken goederen gebeurlijk terug naar het vermogen van X.

De langstlevende echtgenote Y kan dan beslissen om het optioneel finaal verrekenbeding 0/100 in haar voordeel te laten spelen.

In de schenkingsakte zal worden gestipuleerd dat het beding van fideïcommis de residuo slechts uitwerking krijgt voor zover de schenking niet ontbonden wordt.

Wat hierboven is gezegd met betrekking tot de schenking van X aan Y geldt mutatis mutandis en vice versa voor de schenking door Y aan X.

IV. Beslissing

Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:

Op de voorgelegde rechtshandelingen is de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF toepasselijk wegens het ontwijken van erf- en/of schenkbelastingen, bij gebrek aan bewijs dat de keuze voor deze rechtshandelingen verantwoord is door andere dan fiscale motieven.

De wederzijdse schenking tussen de beide echtgenoten van de onverdeelde helft van de effectenportefeuille, die ze samen in onverdeeldheid bezitten, is er immers op gericht om er bijkomende bedingen aan te koppelen die er alle op gericht zijn om erf- en/of schenkbelasting te ontwijken.

Burgerrechtelijk gezien heeft dergelijke wederzijdse schenking immers geen zin, vermits de onverdeelde helft van de effectenportefeuille, die thans aan elk van de echtgenoten toebehoort, door de schenking wordt vervangen door een identieke onverdeelde helft van diezelfde effectenportefeuille.

De door de echtgenoten beoogde burgerrechtelijke doelstellingen kunnen perfect op andere manieren worden bereikt. Vermits de echtgenoten geen toekomstige reservataire erfgenamen hebben, kunnen ze vrij over al hun goederen beschikken, hetzij bij schenking onder de levenden, hetzij bij testament, hetzij bij contractuele erfstelling en daarbij kunnen zij de nodige voorzorgen inbouwen zodat de betrokken goederen uiteindelijk toekomen bij diegenen van wie het de bedoeling is dat zij de goederen verkrijgen.

Door de schenking met fideïcommis de residuo te laten voorafgaan door een wederkerige schenking tussen echtgenoten, is er frustratie van art. 2.7.1.0.3, 3° VCF. De schenking aan de verwachter gebeurt dan immers niet onder de opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de schenker maar onder de opschortende voorwaarde van het vooroverlijden van de begiftigde in eerste rang. Er wordt bovendien opgemerkt dat Vlabel, voor de toepassing van art. 2.7.1.0.3,3° VCF geen onderscheid maakt tussen Belgische schenkingen en schenkingen gebeurd voor een buitenlandse notaris.

Het toevoegen van een optionele ontbindende voorwaarde indien de schenker komt te overlijden binnen de drie jaar na de schenking is er duidelijk op gericht de toepassing van art. 2.7.1.0.5 VCF te proberen vermijden. In dit verband wordt opgemerkt dat Vlabel de uitwerking van een optionele ontbindende voorwaarde niet beschouwt als de loutere vervulling van een ontbindende voorwaarde, doch als de uitoefening van een optie, die een conventionele overdracht onder de levenden teweeg breng.

Tenslotte wordt erop gewezen dat Vlabel de schuld die voortvloeit uit de toepassing van een optioneel finaal verrekenbeding, niet beschouwt als een ten dage van het overlijden bestaande schuld van de erflater.

Gelet op het voorgaande dient besloten te worden dat er geen bewijs voorligt dat de keuze voor deze rechtshandelingen ingegeven is door andere dan fiscale motieven.