VB 16008 - Inbreng in gemeenschappelijk vermogen – Toebedeling in kader van echtscheiding
- Nummer
- 16008
- Datum beslissing
- 21 maart 2016
- Publicatiedatum
- 7 april 2016
Heffing
- Verdeelrecht
Wettelijke basis
- art. 2.10.4.0.1. VCF
I. Voorwerp van de aanvraag
1. De aanvraag strekt er toe bevestiging te krijgen dat het verdeelrecht van 1% conform artikel 2.10.4.0.1. van de Vlaamse Codex Fiscaliteit mogelijk is op de totaliteit (zijnde waarde van het onroerend goed in zijn geheel zonder opsplitsing van bouwgrond -constructies)?
II. Omschrijving van de verrichtingen
II. A. Identiteit van de aanvrager en de partijen
2. De aanvraag wordt ingediend door notaris X:
2.1. de heer A, en
2.2. mevrouw B.
De betrokken partijen zijn uit de echt gescheiden.
3. Het betrokken onroerend goed betreft:
Een woning gelegen te […].
II. B. Beschrijving van de voorgeschreven verrichtingen
4. Partijen vermeld onder 2.1 en 2.2. waren gehuwd onder het stelsel der gemeenschap van aanwinsten ingevolge huwelijkscontract verleden voor notaris Y op xx.xx.1977 waarbij mevrouw B het betrokken onroerend goed (destijds bouwgrond) inbracht, zonder bepalingen in het huwelijkscontract op te nemen m.b.t. vergoeding of terugneming bij ontbinding van het stelsel door echtscheiding.
Thans werd tussen partijen bij vonnis van de Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel op xx.xx.2013 de echtscheiding uitgesproken tussen hen en werd notaris X, aangesteld om over te gaan tot de vereffening van de huwgemeenschap A-B.
In de loop van het vereffeningsdossier blijkt dat de heer A de woning, gebouwd op de grond ingebracht in het huwelijkscontract door mevrouw B, wenst over te nemen.
5. Relevante bepalingen VCF:
Art. 2.10.4.0.1. VCF luidt:
Het verdeelrecht bedraagt 2,5 %.
Het recht wordt op 1% gebracht als de verdeling of de afstand, vermeld in artikel 2.10.1.0.1, 1° of 2° :
1° tussen ex-echtgenoten plaatsvindt na of uitwerking heeft door de echtscheiding;
2° tussen ex-wettelijke samenwonenden plaatsvindt binnen een termijn van drie jaar die volgt op de beëindiging van de wettelijke samenwoning conform artikel 1476, § 2, van het Burgerlijk Wetboek en op voorwaarde dat de personen op de dag van deze beëindiging ten minste een jaar ononderbroken met elkaar wettelijk samenwoonden.
Het verlaagde tarief, vermeld in het tweede lid, is ook van toepassing als de verdeling of de afstand wordt gedaan volgens de wetgeving van een andere lidstaat van de Europese Economische Ruimte als de verdeling of de afstand plaatsvindt onder omstandigheden en voorwaarden die vergelijkbaar zijn met de omstandigheden en voorwaarden, vermeld in het tweede lid.
Artikel 3.17.0.0.2 VCF luidt:
“Aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie kan niet worden tegengeworpen, de rechtshandeling noch het geheel van rechtshandelingen dat een zelfde verrichting tot stand brengt, wanneer die entiteit door vermoedens of door andere bewijsmiddelen, vermeld in artikel 3.17.0.0.1, en aan de hand van objectieve omstandigheden aantoont dat er sprake is van fiscaal misbruik.
Er is sprake van fiscaal misbruik wanneer de belastingplichtige door middel van de door hem gestelde rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen één van de volgende verrichtingen tot stand brengt :
1° hetzij een verrichting waarbij hij zichzelf in strijd met de doelstellingen van een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten buiten het toepassingsgebied van die bepaling plaatst;
2° hetzij een verrichting waarbij aanspraak wordt gemaakt op een belastingvoordeel, voorzien door een bepaling van deze codex of de ter uitvoering daarvan genomen besluiten, en de toekenning van dit voordeel in strijd zou zijn met de doelstellingen van die bepaling en die in wezen het verkrijgen van dit voordeel tot doel heeft.
Het komt aan de belastingplichtige toe te bewijzen dat de keuze voor zijn rechtshandeling of het geheel van rechtshandelingen door andere motieven verantwoord is dan het ontwijken van de belasting. Als de belastingplichtige het tegenbewijs niet levert, dan wordt de verrichting aan een belastingheffing overeenkomstig het doel van deze codex onderworpen alsof het misbruik niet heeft plaatsgevonden.”.
III. Motivering van de aanvraag
6. De te verdelen woning maakt deel uit van het gemeenschappelijk vermogen van de partijen onder 2.1 en 2.2. De woning kan bijgevolg verdeeld worden aan het verdeelrecht (1%).
IV. Beslissing
7. Gelet op artikel 3.22.0.0.1 VCF komt het besluitvormingsorgaan tot de volgende voorafgaande beslissing:
De voorgenomen rechtshandeling wordt gelet op de tijdspanne tussen de inbreng van de grond in het gemeenschappelijk vermogen en de toebedeling aan de partij vermeld onder 2.1 niet geviseerd door artikel 3.17.0.0.2 VCF
De toebedeling zal overeenkomstig artikel 2.10.4.0.1 VCF getaxeerd worden. Daar de verdeling gebeurt tussen ex-echtgenoten en plaatsvindt na de echtscheiding zal het tarief van 1% toepasselijk zijn. Aangezien de onverdeeldheid tussen de betrokken partijen ophoudt, wordt geheven op de geheelheid volle eigendom van de woning (bouwgrond + constructie).