Gedaan met laden. U bevindt zich op: VB 15009 - Schenking van levensverzekeringen door echtgenoten Vlaamse Belastingdienst

VB 15009 - Schenking van levensverzekeringen door echtgenoten

Voorafgaande beslissing
Nummer
15009
Datum beslissing
21 december 2015
Publicatiedatum
15 januari 2016

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.5. VCF
  • art. 2.7.1.0.6. VCF

I. Voorwerp van de aanvraag

1. De vraag strekt er toe de fiscale gevolgen op het gebied van erfbelasting te kennen bij de geplande schenkingen door de echtgenoten A-B van de rechten en plichten van door hen afgesloten levensverzekeringscontracten aan hun kinderen.

II. Omschrijving van de verrichting(en)

II. A. Identiteit van de aanvrager en de betrokken partijen.

2. De aanvraag wordt ingediend door X namens de echtgenoten A-B.

3. De betrokken partijen zijn :

De mijnheer A, en zijn echtgenote mevrouw B

Hun kinderen :

de heer/zoon C

mevrouw/dochter D

II. B. Uiteenzetting van de feiten :

4. De heer A en zijn echtgenote mevrouw B zijn Belgisch Rijksinwoner, wiens fiscale woonplaats reeds meer dan 5 jaar in het Vlaams Gewest gelegen is. De echtgenoten zijn gehuwd onder het Belgisch wettelijk stelsel. Zowel mijnheer als mevrouw onderschreven beiden verschillende levensverzekeringen op hun eigen hoofd (zie hierna). De premiebetalingen gebeurden met gemeenschapsgelden.

De heer A heeft volgende levensverzekeringen onderschreven:

Een verzekering bij Y met polisnummer[…];

Een verzekering bij Y met polisnummer […];

Een verzekering bij Z met polisnummer […].

Mevrouw B heeft volgende levensverzekeringen onderschreven:

Een verzekering bij Y met polisnummer […];

Een verzekering bij Y met polisnummer […];

Een verzekering bij Z met polisnummer […].

Bij bovenvermelde polissen is steeds de andere echtgenoot de begunstigde in geval van overlijden, met uitzondering voor wat betreft de verzekering afgesloten door de heer A bij Z met polisnummer […], waarbij de 'wettige erfgenamen' werden aangeduid als de begunstigden in geval van overlijden.

De configuratie van de verzekeringen afgesloten (bij Y) door mijnheer A is als volgt:

Verzekeringsnemer: mijnheer A;

Verzekerde: mijnheer A;

Begunstigde in geval van overlijden: mevrouw B.

II. C. Geplande verrichtingen.

5. Mijnheer A en mevrouw B wensen over te gaan tot schenking (in volle eigendom) van alle rechten en plichten verbonden aan de bovenvermelde verzekeringsovereenkomsten, aan hun kinderen, de heer/zoon C en mevrouw/dochter D. De schenking zal - afhankelijk van de ruling - plaatsvinden voor Belgische dan wel buitenlandse notaris.

Na de schenking zullen alle verzekeringspolissen een gelijkaardige configuratie hebben. Bij wijze van voorbeeld zal de configuratie van de verzekeringen afgesloten door mijnheer A, na de schenking aan zoon C als volgt zijn:

Verzekeringsnemer: zoon C;

Verzekerde: mijnheer A;

Begunstigde in geval van overlijden: mevrouw B, welke begunstiging na de schenking zal gewijzigd worden door aanduiding van zoon C als begunstigde.

III. Vraagstellingen en argumentatie van de aanvrager

6. Bij het overlijden van mijnheer A zal het overlijdenskapitaal van de verzekeringsovereenkomst worden uitgekeerd aan de begunstigde (zoon C). Mijnheer A wenst te vernemen of de uitkering van het overlijdenskapitaal naar aanleiding van zijn overlijden of dat van zijn echtgenote belast zal worden in de erfbelasting.

In de hierna besproken hypotheses wordt er steeds uitgegaan van de polis configuratie, zoals die hierboven werd weergegeven.

1) Toepassing artikeI 2.7.1.0.5. VCF

a) Hypothese 1: de schenking vindt plaats voor een buitenlandse notaris en de schenkingsakte wordt niet in België ter registratie aangeboden.

7. De eerste hypothese omvat de situatie waar de overdracht van alle rechten en plichten van de verzekeringsovereenkomst wordt bevestigd in een buitenlandse notariële akte. Deze buitenlandse notariële akte wordt niet ter registratie aangeboden in België.

VRAAG 1: Indien mijnheer A binnen de drie jaar na de schenking komt te overlijden: op welke grondslag moet de verschuldigde erfbelasting op basis van 2.7.1.0.5. VCF worden berekend?

De vraag stelt zich of het overlijdenskapitaal in zijn totaliteit moet onderworpen worden aan erfbelasting naar aanleiding van het overlijden van mijnheer A, binnen de drie jaar na de schenking; of dat er rekening moet worden gehouden met de oorsprong van de gelden, deze zijn namelijk gemeenschappelijk.

VRAAG 2: Is bij het overlijden van mevrouw B, binnen de drie jaar na de schenking door mijnheer A aan zoon C erfbelasting verschuldigd op de afkoopwaarde op basis van artikel 2.7.1.0.5. VCF?

8. Indien u van oordeel bent dat zoon C erfbelasting verschuldigd is op de afkoopwaarde, op welke grondslag moet de erfbelasting berekend worden?

Ons inziens kan artikeI 2.7.1.0.5. VCF niet toegepast worden bij een overlijden van mevrouw B. De rechten en plichten die door mijnheer A worden overgedragen zijn namelijk louter persoonlijke rechten en plichten, die behoren tot het eigen vermogen van mijnheer A, weliswaar met een vergoedingsplicht aan de gemeenschap.

b) Hypothese 2: de schenking vindt plaats voor een Belgische notaris of wordt ter registratie aangeboden in België en werd aan schenkbelasting onderworpen.

9. De tweede hypothese omvat de situatie waar de overdracht van alle rechten en plichten van de verzekeringsovereenkomst wordt bevestigd in een Belgische notariële akte, die aanleiding geeft tot de heffing van schenkbelasting, dan wel in een Nederlandse notariële akte, die in België ter registratie wordt aangeboden.

VRAAG 3: Is bij het overlijden van mijnheer A, binnen de drie jaar na de schenking, zijn zoon C erfbelasting verschuldigd op de aangroei van het overlijdenskapitaal sinds de schenking op basis van artikel 2.7.1.0.5. VCF? Indien u van oordeel bent dat zoon C erfbelasting verschuldigd is op de aangroei van het overlijdenskapitaal op welke grondslag moet de erfbelasting berekend worden?

VRAAG 4: Is bij het overlijden van mevrouw B, binnen drie jaar na de schenking door mijnheer A aan zoon C, haar zoon C erfbelasting verschuldigd op de aangroei van de afkoopwaarde op basis van artikel 2.7.1.0.5. VCF? Indien u van oordeel bent dat zoon C erfbelasting verschuldigd is op de aangroei van de afkoopwaarde op welke grondslag moet de erfbelasting berekend worden?

10. Onder aangroei verstaan wij hier de toename van het overlijdenskapitaal of de afkoopwaarde ingevolge de toekenning van de gewaarborgde intrestvoet (of winstdeelname) of de toename ingevolge de hogere waarde van de onderliggende belleggingsfondsen. De toename ingevolge bijkomende premiebetalingen wordt hieronder niet begrepen.

Ons inziens zal de aangroei van de uitkering, noch de aangroei van de afkoopwaarde in aanmerking komen voor de berekening van de erfbelasting, op basis van artikeI 2.7.1.0.5. VCF, daar de schenking onderworpen werd aan schenkbelasting en het artikel bijgevolg niet meer van toepassing is.

2) Toepassing artikel 2.7.1.0.6. VCF

a) Hypothese 1: de schenking vindt plaats voor een buitenlandse notaris en de schenkingsakte wordt niet in België ter registratie aangeboden.

Sub-hypothese I:

VRAAG 5: Is bij het overlijden van mijnheer A zijn zoon C erfbelasting verschuldigd op het uitgekeerde overlijdenskapitaal op basis van artikel 2.7.1.0.6. VCF?

11. Ons inziens wordt deze uitkering niet onderworpen aan erfbelasting op basis van artikel 2.7.1.0.6 VCF omdat er hier een beding ten behoeve van zichzelf voorligt en geen beding ten behoeve van een derde. Enkel indien de verzekeringsnemer gehuwd was in een stelsel van gemeenschap zijn bedingen ten behoeve van zichzelf mogelijks belastbaar in de erfbelasting. Een fiscale bepaling moet namelijk strikt geïnterpreteerd worden. Deze zienswijze wordt tevens bevestigd door een (niet-gepubliceerde) beslissing van 9 april 2013 waarin de administratie het volgende stelde:

" ... De Administratie gaat van het standpunt uit dat door een overdracht van alle rechten van de verzekeringnemer aan de begunstigde het initieel beding ten behoeve van een derde is omgezet in een beding ten behoeve van zichzelf . Wanneer op de dag van het overlijden het beding (en tevens het contract) uitwerking krijgt en de uitkering zal dienen te gebeuren, kan gelet op de gedane overdracht (schenking) artikel 8 W. Succ. bijgevolg niet worden toegepast. Indien binnen de drie jaar voor het overlijden het schenkingsrecht hierover werd geheven kan evenmin artikel 7 W. Succ. worden toegepast"

Sub-hypothese 2:

In de uiteenzetting van de feiten werd toegelicht dat de begunstigingsclausule na de schenking van de verzekeringsovereenkomst aangepast zal worden.

VRAAG 6: Geldt het standpunt van de Vlaamse Belastingadministratie eveneens indien de begunstigingsclausule voorafgaandelijk aan de schenking gewijzigd wordt naar zoon C?

12. Ons inziens zou er geen verschil mogen bestaan in de fiscale behandeling tussen beide sub-hypotheses. De nieuwe verzekeringsnemer beschikte namelijk over de mogelijkheid om de begunstiging te wijzigen, doch heeft dit wetens en' willens niet gedaan. Dit is ook een keuze van de verzekeringsnemer. Het feit dat de initiële begunstiging door de initiële verzekeringsnemer werd bedongen heeft niet tot gevolg dat artikel 2.7.1.0.6. VCF plots van toepassing wordt. Het overdragen van alle rechten en plichten aan de nieuwe verzekeringsnemer zorgt ervoor dat de initiële verzekeringsnemer volledig vreemd wordt aan de verzekeringsovereenkomst.

b) Hypothese 2: de schenking vindt plaats voor een Belgische notaris of wordt ter registratie aangeboden in België en werd aan schenkbelasting onderworpen.

VRAAG 7: Is bij het overlijden van mijnheer A zijn zoon C erfbelasting verschuldigd op het uitgekeerde overlijdenskapitaal op basis van artikel 2.7.1.O.6. VCF?

13. Ons inziens wordt deze uitkering niet onderworpen aan erfbelasting op basis van artikeI 2.7.1.0.6 VCF omdat er hier een beding ten behoeve van zichzelf voorligt en geen beding ten behoeve van een derde.? Hiervoor verwijzen we naar de toelichting onder 2. a) Hypothese 1. Zelfs indien de Vlaamse Belastingadministratie zou oordelen dat artikel 2.7.1.0.6. VCF van toepassing zou zijn, kan het uitgekeerde overlijdenskapitaal genieten van de vrijstelling voorzien in artikel 2.7.1.0.6. §2, derde lid, 1° VCF. De aangroei van de levensverzekering sinds de schenking ervan valt ons inziens eveneens onder deze vrijstelling.

IV. Beslissing

1) Toepassing artikel 2.7.1.0.5. VCF

a) Hypothese 1: de schenking vindt plaats voor een buitenlandse notaris en de schenkingsakte wordt niet in België ter registratie aangeboden.

14. De eerste hypothese omvat de situatie waar de overdracht van alle rechten en plichten van de verzekeringsovereenkomst wordt bevestigd in een buitenlandse notariële akte. Deze buitenlandse notariële akte wordt niet ter registratie aangeboden in België.

VRAAG 1: Indien mijnheer A binnen de drie jaar na de schenking komt te overlijden: op welke grondslag moet de verschuldigde erfbelasting op basis van 2.7.1.0.5. VCF worden berekend?

15. De schenking werd niet onderworpen aan de schenkbelasting of registratierecht voor schenkingen en had plaats binnen de 3 jaar voor het overlijden van de heer A.

Bij toepassing van artikel 2.7.1.0.5 VCF wordt de heer C voor de berekening van de erfbelasting als legataris beschouwd van de geschonken zaak. Vermits de rechten van het verzekeringscontract enkel aan A toebehoorden en de schenking dan ook enkel kan uitgaan van de heer A zal in de nalatenschap van de heer A de totale waarde van het verzekeringscontract bij het overlijden van A (= uitbetaalde kapitaal ten gevolge van het overlijden van A) worden belast in hoofde van C. Het feit dat de premie(s) van de levensverzekering werden gefinancierd door het gemeenschappelijk vermogen is een aangelegenheid die via de vergoedingsrekeningen tussen de echtgenoten wordt geregeld.

VRAAG 2: Is bij het overlijden van mevrouw B, binnen de drie jaar na de schenking door mijnheer A aan zoon C erfbelasting verschuldigd op de afkoopwaarde op basis van artikel 2.7.1.0.5. VCF?

16. De schenking van de rechten van het verzekeringscontract ging uit van de heer A er is dus geen schenking in hoofde van B. De vermogenswaarde van het verzekeringscontract heeft nooit op enig moment tot het patrimonium van echtgenote B behoort zodat zij er ook niet kon over beschikken.

Artikel 2.7.1.0.5 is in die situatie dan ook niet van toepassing.

b) Hypothese 2: de schenking vindt plaats voor een Belgische notaris of wordt ter registratie aangeboden in België en werd aan schenkbelasting onderworpen.

VRAAG 3: Is bij het overlijden van mijnheer A, binnen de drie jaar na de schenking, zijn zoon C erfbelasting verschuldigd op de aangroei van het overlijdenskapitaal sinds de schenking op basis van artikel 2.7.1.0.5. VCF? Indien u van oordeel bent dat zoon C erfbelasting verschuldigd is op de aangroei van het overlijdenskapitaal op welke grondslag moet de erfbelasting berekend worden?

en

VRAAG 4: Is bij het overlijden van mevrouw B, binnen drie jaar na de schenking door mijnheer A aan zoon C, haar zoon C erfbelasting verschuldigd op de aangroei van de afkoopwaarde op basis van artikel 2.7.1.0.5. VCF? Indien u van oordeel bent dat zoon C erfbelasting verschuldigd is op de aangroei van de afkoopwaarde op welke grondslag moet de erfbelasting berekend worden?

17. Onder aangroei wordt hier bedoeld de toename van het overlijdenskapitaal of de afkoopwaarde ingevolge de toekenning van de gewaarborgde intrestvoet (of winstdeelname) of de toename ingevolge de hogere waarde van de onderliggende belleggingsfondsen. De toename ingevolge bijkomende premiebetalingen wordt hieronder niet begrepen.

Noch de aangroei van de uitkering, noch de aangroei van de afkoopwaarde ingevolge de toekenning van de gewaarborgde intrestvoet (of winstdeelname) of de toename ingevolge de hogere waarde van de onderliggende belleggingsfondsen komen in aanmerking voor de berekening van de erfbelasting, op basis van artikel 2.7.1.0.5. VCF, daar de schenking onderworpen werd aan schenkbelasting en het artikel bijgevolg niet meer van toepassing is.

2) Toepassing artikel 2.7.1.0.6. VCF

a) Hypothese 1: de schenking vindt plaats voor een buitenlandse notaris en de schenkingsakte wordt niet in België ter registratie aangeboden.

Sub-hypothese I:

VRAAG 5: Is bij het overlijden van mijnheer A zijn zoon C erfbelasting verschuldigd op het uitgekeerde overlijdenskapitaal op basis van artikel 2.7.1.0.6. VCF?

A. Polissen met als oorspronkelijke begunstigde echtgenote B:

18. In de voorgelegde casus heeft C, de begiftigde van de schenking van de rechten van het verzekeringscontract, de begunstiging van het verzekeringscontract gewijzigd in voordeel van zichzelf (C) en is echtgenote B geen begunstigde meer. Bij het overlijden van de heer A is er derhalve geen sprake meer van een contract dat door de erflater werd gesloten waardoor aan de langstlevende echtgenote kosteloos een kapitaal toekomt zodat artikel 2.7.1.0.6, § 1, derde lid VCF niet toepasselijk is.

Bij het overlijden van de heer A is er evenmin toepassing van artikel 2.7.1.0.6, § 1, eerste lid VCF daar de oorspronkelijke begunstiging door de erflater (A) in voordeel van B werd vervangen door toedoen van C in voordeel van zichzelf. De kosteloze verkrijging door C is dus niet het gevolg van een door de erflater (A) of een derde gemaakt beding in voordeel van C.

B. Polis met als oorspronkelijke begunstigde “ de wettelijke erfgenamen”:

19. In de voorgelegde casus heeft C, de begiftigde van schenking van de rechten van het verzekeringscontract de begunstiging van het verzekeringscontract gewijzigd in voordeel van zichzelf (C) en zijn de wettelijke erfgenamen geen begunstigden meer. Bij het overlijden van de heer A is er derhalve geen sprake meer van een contract dat door de erflater werd gesloten waardoor aan de wettelijke erfgenamen kosteloos een kapitaal toekomt zodat artikel 2.7.1.0.6, § 1, derde lid VCF niet toepasselijk is.

Bij het overlijden van de heer A is er evenmin toepassing van artikel 2.7.1.0.6, § 1, eerste lid VCF daar de oorspronkelijke begunstiging door de erflater (A) in voordeel van de wettelijke erfgenamen werd vervangen door toedoen van C in voordeel van zichzelf. De kosteloze verkrijging door C is dus niet het gevolg van een door de erflater (A) of een derde gemaakt beding in voordeel van C.

Sub-hypothese 2:

In de uiteenzetting van de feiten werd toegelicht dat de begunstigingsclausule na de schenking van de verzekeringsovereenkomst aangepast zal worden.

VRAAG 6: Geldt het standpunt van de Vlaamse Belastingadministratie eveneens indien de begunstigingsclausule voorafgaandelijk aan de schenking gewijzigd wordt naar zoon C?

A. Polissen met als oorspronkelijke begunstigde echtgenote B:

20. In de hypothese dat verzekeringnemer A vóór de schenking van de rechten van het verzekeringscontract aan zijn zoon C de begunstiging van het verzekerde kapitaal wijzigt van echtgenote B naar zoon C, zal bij het overlijden van A de erfbelasting in hoofde van C verschuldigd zijn op basis van artikel 2.7.1.0.6, § 1, eerste lid VCF. Het feit dat C, na de schenking aan hem van de rechten van het verzekeringscontract, de door A reeds gewijzigde begunstiging aan hemzelf (C) nogmaals herbevestigt, kan niet anders worden beschouwd als een rechtshandeling om artikel 2.7.1.0.6 VCF te ontwijken. Dergelijke rechtshandeling valt dan ook onder de toepassing van de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF. De herbevestiging door C van de begunstiging door A in voordeel van C is niet tegenstelbaar aan de administratie, zodat er bij het overlijden van A wel degelijk sprake is van het kosteloos verkrijgen van een som ingevolge een door de erflater gemaakt beding .

B. Polis met als oorspronkelijke begunstigde “ de wettelijke erfgenamen”:

21. In de hypothese dat verzekeringnemer A vóór de schenking van de rechten van het verzekeringscontract aan zijn zoon C de begunstiging van het verzekerde kapitaal wijzigt van “ de wettige erfgenamen” naar zoon C, zal bij het overlijden van A de erfbelasting in hoofde van C verschuldigd zijn op basis van artikel 2.7.1.0.6, § 1, eerste lid VCF. Het feit dat C, na de schenking aan hem van de rechten van het verzekeringscontract, de door A reeds gewijzigde begunstiging aan hemzelf (C) nogmaals herbevestigt, kan niet anders worden beschouwd als een rechtshandeling om artikel 2.7.1.0.6 VCF te ontwijken. Dergelijke rechtshandeling valt dan ook onder de toepassing van de antimisbruikbepaling van artikel 3.17.0.0.2 VCF. De herbevestiging door C van de begunstiging door A in voordeel van C is niet tegenstelbaar aan de administratie, zodat er bij het overlijden van A wel degelijk sprake is van het kosteloos verkrijgen van een som ingevolge een door de erflater gemaakt beding .

b) Hypothese 2: de schenking vindt plaats voor een Belgische notaris of wordt ter registratie aangeboden in België en werd aan schenkbelasting onderworpen.

VRAAG 7: Is bij het overlijden van mijnheer A zijn zoon C erfbelasting verschuldigd op het uitgekeerd overlijdenskapitaal op basis van artikel 2.7.1.O.6. VCF?

22. Het feit dat de schenking van de rechten van de verzekeringspolis werd onderworpen aan de schenkbelasting wijzigt niets aan de belasting van het uitgekeerde kapitaal bij het overlijden van A in de erfbelasting.

Indien een verzekeringnemer een bestaande polis tijdens zijn leven schenkt aan de begunstigde, schenkt hij zijn rechten als verzekeringnemer. Als deze schenking ter registratie wordt aangeboden en fiscaal gelokaliseerd is in het Vlaamse Gewest, wordt op deze schenking de schenkbelasting geheven.

Indien er nadien sommen, renten of waarden worden uitgekeerd ingevolge het door de oorspronkelijke verzekeringnemer in het voordeel van de begunstigde gemaakte beding, vallen deze onder de toepassing van artikel 2.7.1.0.6, §1 VCF. Het voorwerp van deze uitkering, met name een som gelijk aan het verzekerde kapitaal, is immers niet hetzelfde als het voorwerp dat met de schenkbelasting is belast. Het voorwerp van de schenking zijn immers de rechten van het verzekeringscontract. Daarom kan er geen toepassing worden gemaakt van artikel 2.7.1.0.6, §2, laatste lid, 1° VCF.

23. Dit standpunt geldt voor alle overlijdens vanaf 1 maart 2016 ongeacht de datum van de schenking.

24. Dezelfde antwoorden gelden uiteraard ook voor de voorgenomen schenkingen door:

mijnheer A aan dochter D;

mevrouw B aan dochter D;

mevrouw B aan zoon C.

25. Deze beslissing is gebaseerd op de informatie zoals deze door u verstrekt werd en bindt de Vlaamse Belastingdienst alleen voor zover:

  • de informatie over de situatie en/of de verrichtingen volledig en correct is en de verrichtingen verwezenlijkt worden op de in de aanvraag en in huidige beslissing omschreven wijze;
  • de toepasselijke regelgeving niet wijzigt;
  • de beschreven feitelijke situatie of elementen nog dezelfde zijn en alle voorwaarden nog steeds vervuld zijn ten dage van het overlijden.