Uitkering Liechtensteinse stichting - wijziging begunstigingsclausule - niet belastbaar
- Rolnummer
- F.21.0070.N
- Datum beslissing
- 21 april 2022
- Publicatiedatum
- 9 mei 2022
- Rechtbank
- Hof van Cassatie
- Status
- Definitief
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.1.0.6. VCF
Samenvatting
Krachtens artikel 2.7.1.0.6, §1, tweede lid VCF, in de versie zoals van toepassing op het geding, worden de sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon kunnen toekomen, hetzij binnen drie jaar vóór het overlijden van de erflater, hetzij na het overlijden van de erflater, ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van die persoon gemaakt beding bevat, geacht als legaat te zijn verkregen door die persoon.
Sommen, renten of waarden die kosteloos aan een persoon toekomen na het overlijden van de erflater ingevolge een wijziging door een persoon in wiens voordeel de erflater in een contract een beding heeft opgenomen, zijn geen sommen, renten of waarden die kosteloos aan eerstgenoemde persoon toekomen ingevolge een contract dat een door de erflater in het voordeel van eerstgenoemde persoon gemaakt beding bevat in de zin van die wetsbepaling.
De appelrechters stellen en oordelen dat:
- het fiscaal legaliteitsbeginsel noopt tot een strikte uitleg van een belastingwet en die strikte uitleg niet inhoudt dat de wet beperkend moet worden uitgelegd, maar dat men moet lezen wat er te lezen valt, niet extensiever dan de wet toelaat, niet restrictiever dan hetgeen hij werkelijk zegt;
- De uitkeringen die aan belastingplichtigen (de kleinkinderen) zijn toegekomen hen werden uitbetaald op grond van de na het overlijden van hun opa (weduwnaar) gewijzigde begunstigingsclausule;
- De begunstigingsclausule zoals die door de opa werd opgemaakt, bepaalde dat de belastingplichtigen (kleinkinderen) slechts na het overlijden van hun moeder de begunstigden zouden worden van eventuele uitkeringen, met andere woorden in derde rang, en enkel met betrekking tot haar aandeel;
- In die omstandigheden de uitkeringen aan de belastingplichtigen na het overlijden van de opa niet zijn toegekomen ingevolge een contract dat door de opa in het voordeel van de belastingplichtigen (kleinkinderen) gemaakt beding bevat, aangezien op het ogenblik van het overlijden van de opa, alsook op het ogenblik van de uitkeringen, zijn dochter – begunstigde in twee rang- nog leefde en de belastingplichtigen, in tegenstelling tot hun moeder, geen eigen recht hadden op de uitkeringen onder het beding opgemaakt door de opa zolang hun moeder nog leefde maar het iure proprio dat de belastingplichtigen (kleinkinderen) op de uitkeringen hadden, hen is toegekomen ingevolge de wijziging van de begunstigingsclausule door de begunstigde na het overlijden van de opa en er geen elementen voorliggen op basis waarvan zou kunnen worden afgeleid dat deze wijziging is verricht door de opa zelf.
De appelrechters die op basis van deze redenen beslissen dat artikel 2.7.1.0.6, §1, tweede lid, VCF niet kan worden toegepast op de uitkeringen toegekomen aan de belastingplichtigen (kleinkinderen) verantwoorden hun beslissing naar recht.