Gedaan met laden. U bevindt zich op: SP 16123 - Gevolgen van de toepassing van art. 2.8.3.0.1, §3, laatste zin VCF Vlaamse Belastingdienst

SP 16123 - Gevolgen van de toepassing van art. 2.8.3.0.1, §3, laatste zin VCF

Administratief standpunt
Nummer
16123
Datum beslissing
21 december 2016
Publicatiedatum
10 januari 2017

Heffing

  • Erfbelasting
  • Schenkbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.3.2.9. VCF
  • art. 2.8.3.0.1. VCF

Standpunt

Als er een secundaire schenking is die de last vormt van een onroerende schenking, moet deze last (som, rente of pensioen) bij toepassing van art. 2.8.3.0.1, §3, laatste zin VCF worden belast volgens het tarief onroerend.

Gevolgen voor de toepassing van het progressievoorbehoud van art. 2.7.3.2.9 (erfbelasting)

Art. 2.7.3.2.9 voert een algemeen progressievoorbehoud in voor schenkingen binnen de drie jaar voor het overlijden en geeft dan drie uitzonderingen.

Maar als de schenking onder het tarief van art. 2.8.4.1.1, §1 valt (tarief onroerend) speelt geen van de uitzonderingen.

Hier is de situatie dus duidelijk en zal het progressievoorbehoud spelen als de schenker binnen de drie jaar na de secundaire schenking komt te overlijden en de secundaire begiftigde erfopvolger van de schenker is.

Gevolgen voor de toepassing van het progressievoorbehoud van art. 2.8.3.0.3 (schenkbelasting)

Artikel 2.8.3.0.3. VCF stelt dat het progressievoorbehoud enkel speelt tussen schenkingen van onroerende goederen.

Hier is de situatie dus niet duidelijk: worden enkel schenkingen van onroerende goederen bedoeld in de strikte zin of ook schenkingen die als onroerend worden belast bij toepassing van art. 2.8.3.0.1, §1 laatste zin?

Vlabel stelt dat het progressievoorbehoud binnen de schenkbelasting eveneens speelt voor schenkingen die als onroerend worden belast. Hiermee volgt Vlabel het federale standpunt.