SP 16074 - Fusie of splitsing van een rechtspersoon die het statuut van handelaar in onroerende goederen bezit.
- Nummer
- 16074
- Datum beslissing
- 13 juli 2020
- Publicatiedatum
- 24 september 2020
Heffing
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 2.9.4.2.4. VCF
Huidig standpunt
- Fusie van een rechtspersoon die het statuut van handelaar in onroerende goederen (beroepspersoon) bezit.
Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen bepaalt dat zowel bij fusie door overneming als bij fusie door oprichting van een nieuwe vennootschap, het gehele vermogen van één of meer vennootschappen alsook hun rechten en verplichtingen, als gevolg van ontbinding zonder vereffening van rechtswege overgaan op de verkrijgende vennootschap (zie artt. 12:2 en 12:3 WVV).
Daar alle rechten van de opgeslorpte vennootschap van rechtswege overgaan op de opslorpende vennootschap wordt aanvaard dat de beroepsverklaring van handelaar in onroerende goederen ingediend door de opgeslorpte vennootschap kan worden aangewend door de opslorpende vennootschap.
De opslorpende vennootschap is op basis van deze verklaring gerechtigd verder aankopen tegen het verminderd recht te doen zelfs al is het beroepsstatuut in hoofde van de opgeslorpte vennootschap nog niet definitief verworven.
De opslorpende vennootschap kan ook de verkoop van om het even welk onroerend goed inroepen om de reeks van wederverkopen waarvan sprake in artikel 2.9.4.2.4, § 4 VCF te bewijzen mits de verkoop plaats had na het indienen van de beroepsverklaring.
De fiscale voordelen en daaraan verbonden verplichtingen van de opgeslorpte vennootschap gaan mee over op de opslorpende vennootschap. Het is bijgevolg voldoende dat de beroepsuitoefening wordt bewezen in hoofde van de opgeslorpte vennootschap om het toe te kennen aan de opslorpende vennootschap.
Hetzelfde geldt ook omgekeerd, indien de opslorpende vennootschap reeds voor de fusie voldaan heeft aan de vereiste wederverkopen waarvan sprake in art. 2.9.4.2.4, §4 VCF om haar beroepsuitoefening aan te tonen, dan is dit voldoende om het beroepsstatuut te kunnen behouden, ook indien de opgeslorpte vennootschap de werderverkopen waarvan sprake in art. 2.9.4.2.4, §4 VCF nog niet had gerealiseerd voor de fusie.
Indien het beroepsstatuut door de opgeslorpte vennootschap verworven was vóór de fusie, gaat dit beroepsstatuut over op de opslorpende vennootschap. Het is dus mogelijk dat de opslorpende vennootschap geen beroepsverklaring indiende en na de fusie als een beroepspersoon kan handelen.
In het geval dat de opgeslorpte vennootschap in het kader van de zekerheidstelling voorzien in artikel 3.10.5.1.3 VCF een persoonlijke zekerheidstelling heeft aangewend, zal van de opslorpende vennootschap die van plan is het beroep verder te zetten op basis van de beroepsverklaring van de opgeslorpte vennootschap een nieuwe (bijkomende) zekerheid gevraagd worden voor de aankopen tegen het gunsttarief gepland na de fusie.
- Splitsing van een rechtspersoon die het statuut van handelaar in onroerende goederen (beroepspersoon) bezit.
Het Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen bepaalt dat zowel bij splitsing door overneming, bij splitsing door oprichting van een nieuwe vennootschap als bij gemengde splitsing, het gehele vermogen van één of meer vennootschappen alsook hun rechten en verplichtingen, als gevolg van ontbinding zonder vereffening van rechtswege overgaan op de verscheidene verkrijgende (nieuwe) vennootschappen (zie artikelen 12:4 t.e.m. 12:6 WVV). In voorkomend geval moet wel rekening gehouden worden met de verdeling zoals die blijkt uit de splitsingsakte.
Een ontvangende vennootschap die zelf een beroepsverklaring indiende kan de verkoop van het door haar uit de splitsing verkregen onroerend goed voor zichzelf inroepen als een verkoop voor het bewijs van haar reeks wederverkopen bedoeld in artikel 2.9.4.2.4, § 4 VCF .
Het is echter niet mogelijk dat de beroepsverklaring of het reeds verworven statuut van beroepspersoon van de splitsende vennootschap verspreid wordt over verscheidene vennootschappen.
Vermits het statuut van beroepspersoon ondeelbaar is, moet bij de splitsing worden bepaald welke vennootschap dit statuut overneemt. Is hierover niets bepaald dan gaat het statuut verloren.
Voor de vennootschap die het statuut overneemt geldt hetzelfde als bij fusie voor wat betreft de samenstelling van de reeks van wederverkopen bedoeld in artikel 2.9.4.2.4, § 4 VCF en de zekerheidsstelling bedoeld in artikel 3.10.5.1.3 VCF. (zie punt 1) hiervoor).
Met dit standpunt worden de RJ’s R 631 /04.01, R 631 /04.02, R 71/02.01 en R 71/02.02 gevolgd.
Historische versies
Hieronder vindt u een overzicht van de historische versies van dit standpunt: