Schuldvergelijking - Onverschuldigde betaling
- Rolnummer
- 2020/AR/832
- Datum beslissing
- 15 juni 2021
- Publicatiedatum
- 23 maart 2022
- Rechtbank
- Hof van Beroep te Gent
- Status
- Definitief
Heffing
- Onroerende voorheffing
Samenvatting
De belastingplichtige vordert de toepassing van een schuldvergelijking tussen enerzijds een volgens haar openstaande factuur en anderzijds de onroerende voorheffing met betrekking tot het aanslagjaar 2017.
Schuldvergelijking tussen schulden van de Staat aan private personen en schulden van deze laatsten aan de Staat, wordt door het BW niet geregeld. In beginsel behoort zulks tot het publiek recht en moet zij dan ook geregeld worden door bijzondere wettelijke bepalingen (Cass., 29 november 1923, Pas., 1924, I, 52).
[…]
Daarenboven vereist artikel 1290 oud BW dat voldaan is aan de volgende toepassingsvoorwaarden:
- De vorderingen moeten over en weer bestaan tussen dezelfde personen die zich in eigen naam hebben verbonden.
- Beide vorderingen moeten een geldsom of een hoeveelheid vervangbare zaken van dezelfde soort tot voorwerp hebben.
- De twee schulden moeten effen zijn.
- De schulden moeten opeisbaar zijn.
De administratie betwist dat voldaan is aan de eerste voorwaarde. De schuldvordering van de belastingplichtige is gericht ten aanzien van de Vlaamse Gemeenschap terwijl de administratie de onroerende voorheffing vordert als Vlaams Gewest.
[…]
De Vlaamse Gemeenschap kan niet gelijkgesteld worden met het Vlaams Gewest. Het betreft niet dezelfde (rechts)persoon. Zelfs al besloten de organen van deze gemeenschap en dit gewest om hun bevoegdheden gezamenlijk uit te voeren en hun organen als het ware te fuseren, zijn het en blijven het verschillende entiteiten met een eigen rechtspersoonlijkheid. De administratie merkt ook terecht op dat dit onderscheid grondwettelijk verankerd is in de artikelen 1, 2 en 3 van de Grondwet. Deze artikelen omschrijven België als een federale staat samengesteld uit drie gemeenschappen en drie gewesten. Het artikel 3 van de Bijzondere Wet tot hervorming van de instellingen van 8 augustus 1980 bepaalt verder: “De Vlaamse Gemeenschap, de Franse Gemeenschap, het Vlaamse Gewest en het Waalse Gewest hebben rechtspersoonlijkheid”. De interne organisatie van de organen van deze entiteiten doen geen afbreuk aan deze bepalingen van de Grondwet.
[…]
Zelfs al blijft een verjaarde schuld bestaan als een natuurlijke verbintenis, vindt er geen automatische schuldvergelijking meer plaats tussen een verjaarde schuld en een nieuwe schuld, tenzij er sprake zou zijn van een vrijwillige betaling van de verjaarde schuld. Van een vrijwillige betaling is hier geen sprake.
[…]
De belastingplichtige kan ook niet gevolgd worden in de redenering dat er sprake is van een soort van ‘terugkomend verschuivingsmechanisme’. Daarvoor is er geen rechtsgrond. Er bestaat in het Belgisch recht niet zoiets als een ‘terugkomend verschuivingsmechanisme’. De belastingplichtige beroept zich voor dit argument op artikel 367 WIB92. Dit artikel bepaalt het volgende: “Het bezwaarschrift gericht tegen een aanslag die gevestigd is op betwiste bestanddelen, geldt van ambtswege voor de andere aanslagen gevestigd op dezelfde bestanddelen of als supplement voor de beslissing van de adviseur-generaal van de administratie belast met de vestiging van de inkomstenbelastingen of van de door hem gedelegeerde ambtenaar, zelfs wanneer de termijnen tot bezwaar tegen die andere aanslagen zouden zijn verstreken.”
Volgens de belastingplichtige geldt haar bezwaarschrift ook tegen alle aanslagen in de onroerende voorheffing omdat die gesteund zijn op dezelfde bestanddelen.
De belastingplichtige kan in die interpretatie van dit artikel niet gevolgd worden. Haar bezwaarschrift met betrekking tot aanslagjaar 2017 geldt niet onbeperkt terug in de tijd. De onroerende voorheffing wordt jaarlijks vastgesteld op basis van het kadastraal inkomen op datum van 1 januari van het dienstjaar. De belastingplichtige diende bovendien niet jaarlijks stelselmatig een bezwaarschrift in tegen de aanslagen in de onroerende voorheffing. Bovendien is met betrekking tot het aanslagjaar 2017 artikel 367 WIB92 niet toepasselijk inzake de onroerende voorheffing. De onroerende voorheffing wordt volledig geregeld door de Vlaamse Codex Fiscaliteit.
[…]
De belastingplichtige voert in ondergeschikte orde aan dat een onverschuldigde betaling gebeurde.
[…]
In de redenering van de belastingplichtige gebeurde er een schuldvergelijking op het moment dat haar schuldvordering nog niet verjaard was, namelijk met de onroerende voorheffing voor het aanslagjaar 2007. Aangezien die voorheffing (uit kracht van de wet) geregeld werd door de schuldvergelijking met haar openstaande factuur, betrof de (bijkomende of dubbele) betaling van de onroerende voorheffing volgens de belastingplichtige een onverschuldigde betaling.
Deze redenering van de belastingplichtige gaat opnieuw uit van het (verkeerde) uitgangspunt dat er een schuldvergelijking gebeurde tussen dezelfde personen in 2007. Zoals hoger vermeld, zijn het Vlaamse Gewest en de Vlaamse Gemeenschap niet aan te merken als dezelfde rechtspersoon. Bij gebreke aan een schuldvergelijking kan evenmin aangenomen worden dat de betalingen door de belastingplichtige van de aanslagen in de onroerende voorheffing in het verleden als onverschuldigd kunnen worden aangemerkt.