Gedaan met laden. U bevindt zich op: Schenking levensverzekeringscontract aan begunstigde - SP 15133 - beding ten behoeve van zichzelf - vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel Vlaamse Belastingdienst

Schenking levensverzekeringscontract aan begunstigde - SP 15133 - beding ten behoeve van zichzelf - vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel

Rechtspraak
Rolnummer
F. 20.0150.N, F.21.0026.N en C.20.0534.N
Datum beslissing
21 april 2022
Publicatiedatum
9 mei 2022
Rechtbank
Hof van Cassatie
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.6. VCF

Samenvatting

Arrest Hof van Cassatie dd. 21 april 2022 (F.20.0150.N)

Niettegenstaande art. 2.7.1.0.6 VCF niet werd gewijzigd (althans niet tot 31 december 2016) hebben de bevoegde overheden deze fictiebepaling op verschillende manieren geïnterpreteerd in het geval een levensverzekering eerst aan de begunstigde werd geschonken en vervolgens werd uitgekeerd aan die begunstigde n.a.v. het overlijden van de schenker.

De federale administratie heeft in een niet-gepubliceerd schrijven bevestigd dat art. 8 W. Succ. (thans art. 2.7.1.0.6 VCF) in deze situatie niet kan worden toegepast. Door de overdracht van de rechten van de verzekeringnemer aan de begunstigde is het initieel beding ten behoeve van een derde omgezet in een beding ten behoeve van zichzelf. In een ruling van 6 juli 2017 heeft de federale administratie dat standpunt bevestigd.

VLABEL heeft op 12 oktober 2015 een ander standpunt ingenomen dan de federale administratie, met name dat de schenking van een levensverzekeringscontract de toepassing van art. 2.7.1.0.6 VCF bij de uitkering niet uitsluit.

De evolutie in standpunten, zonder wijziging van de toepasselijke wettekst, heeft tot gevolg dat de wijze waarop de uitkering van de levensverzekeringsovereenkomsten wordt behandeld bij het openvallen van de nalatenschap anders is dan waar de erflater op het moment van de schenking kon van uitgaan. Zelfs al heeft VLABEL nog vóór het overlijden van de erflater het standpunt van de federale administratie verlaten, de determinerende keuzes waren reeds gemaakt. De ontsnappingsmogelijkheden die VLABEL op 4 december 2015 nog heeft toegevoegd aan zijn standpunt nr. 15133 boden geen oplossing om aan de opeenvolgende belasting te ontsnappen.

Het Hof besluit dat het hoger vermeld arrest dd. 5 mei 2020 naar recht kon oordelen dat de belastingplichtigen, op grond van de in het arrest van het Hof van Beroep gemelde vaststellingen inzake het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel, gerechtigd zijn op de toepassing van de principes uiteengezet in het standpunt dat gold op het moment van de schenking, waarbij de uitkering van de verzekeringsovereenkomst niet onder artikel 2.7.1.0.6,§1 VCF valt en dus niet belastbaar is.

Arrest Hof van Cassatie dd. 21 april 2022 (F.21.0026.N)

Het Hof stelt dat uit de wetsartikelen 2.7.1.0.6 VCF, 894, 938, 1121 Oud Burgerlijk Wetboek en art. 22, 119 en 120 Wet Landverzekeringsovereenkomst volgt dat ingevolge de schenking door de erflater aan een in de verzekeringsovereenkomst aangewezen begunstigde, deze niet langer een derde is maar wel een verzekeringnemer. De sommen, renten of waarden die hem vervolgens bij het overlijden van de erflater toekomen, zijn niet langer bij toepassing van art. 2.7.1.0.6, §1 VCF aan successierechten onderworpen. Het feit dat de begunstigingsclausule bij het afsluiten van de levensverzekeringsovereenkomsten door de schenker/erflater als een beding ten behoeve van een derde kwalificeerde, belet niet dat deze clausule ingevolge de overdracht in volle eigendom aan de begiftigden zijn initiële kwalificatie verliest. De stelling van VLABEL dat de verbintenis van de verzekeraar jegens de begunstigde ontstaat op het ogenblik dat de verzekering wordt afgesloten en dat de overdracht niets wijzigt aan de rechtsband tussen de verzekeraar en de begunstigde, miskent zowel het voorwerp als de rechtsgevolgen van de schenking.

Arrest Hof van Cassatie dd. 21 april 2022 (C.20.0534. N)

Met het oordeel dat de verweerder op grond van het vertrouwens- en rechtszekerheidsbeginsel, gerechtigd is op de toepassing van de principes uiteengezet in het standpunt van de federale administratie dat gold op het moment van het testament en de schenking, geeft het arrest niet te kennen dat het zich aansluit bij dat standpunt.
Het onderdeel mist feitelijke grondslag.

Verder is de motivering van dit cassatiearrest gelijkaardig aan deze in de zaak F.21.0026.N van dezelfde datum.