Proportionele vermindering
- Rolnummer
- 04/2308/A
- Datum beslissing
- 24 november 2015
- Publicatiedatum
- 24 november 2015
- Rechtbank
- Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
- Status
- Definitief
Beschrijving
Samenvatting
De belastingplichtige vraagt de proportionele vermindering van onroerende voorheffing o.g.v. artikel 257, §2, 3° WIB (huidig artikel 2.1.5.0.2, §1, 3° VCF). Het onroerend goed in kwestie werd door de belastingplichtige gedurende 11 maanden van het aanslagjaar verhuurd. Tijdens deze periode dienden de huurders gedurende 3, 5 maanden geen huurprijs te betalen omdat ze renovatiewerken uitvoerden aan het onroerend goed.
Opdat het onroerend goed in aanmerking kan komen voor proportionele vermindering is onder meer vereist dat het gedurende een periode van minimum 90 dagen van het aanslagjaar geen inkomsten opbrengt. De rechtbank oordeelt dat de inkomsten van een onroerend goed alles omvatten wat wordt voortgebracht door dit onroerend goed, zonder het wezen er van te veranderen. Een onroerend goed brengt inkomsten op indien de belastingplichtige een voordeel of baat haalt uit een aan een derde toegestaan gebruik van het onroerend goed (zie ook Cass. 10 oktober 2014, F.13.0109.N, www.cass.be).
De rechtbank oordeelt dat het kwijtschelden van de huur gedurende een bepaalde periode nodig om renovatiewerken door te voeren, een tegenprestatie is die de verhuurder levert in ruil voor het door de huurder (laten) uitvoeren van renovatiewerken. Bijgevolg haalt de belastingplichtige een voordeel uit het toegestane gebruik van het onroerend goed, ook tijdens de periode waarin geen huur werd betaald. Dit voordeel, namelijk het bedrag van de kwijtgescholden huur, kwalificeert als een inkomen van het onroerend goed.
Heffing
- Onroerende voorheffing
Wettelijke basis
- art. 2.1.5.0.2. VCF