Gedaan met laden. U bevindt zich op: Passief - leningen aan erflater - bewijs - toepassing art. 2.7.3.4.4 VCF Vlaamse Belastingdienst

Passief - leningen aan erflater - bewijs - toepassing art. 2.7.3.4.4 VCF

Rechtspraak
Rolnummer
2022/AR/445
Datum beslissing
23 mei 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.3.4.1. VCF
  • art. 2.7.3.4.4. VCF
  • art. 3.17.0.0.12, 1e lid VCF

Samenvatting

Op 13 september 2018 overlijdt X (erflater)

Tot de nalatenschap komen (ingevolge testament) de ouders van erflater en zijn twee minderjarige kinderen.

Er wordt op 8 januari 2019 een gezamenlijke aangifte ingediend. In de aangifte werd de keuze gemaakt om het werkelijk passief aan te tonen.

Onder het passief werden drie ‘terug te betalen leningen’ vermeld, namelijk:

  • terug te betalen onderhandse lening, 90.000,00 euro, aan de ouders van erflater
  • terug te betalen WinWinlening [1], 20.000,00 euro, aan vader van erflater
  • terug te betalen WinWinlening, 20.000,00 euro, aan moeder van erflater

Inzake de onderhandse lening van 90.000 EUR

Deze werd toegestaan op 31 maart 2010 door de ouders van de erflater met het oog op financiering van de uitkoop van het aandeel van de ex- partner van erflater in de woning Z.

De woning was op het ogenblik van het overlijden van erflater niet meer in de nalatenschap aanwezig gezien de woning werd verkocht op 27 februari 2014.

Inzake de WinWinleningen

Dit zijn leningen tussen de ouders en erflater met het oog op het opstarten van een handelszaak. De handelszaak werd opgestart op 1 januari 2007 en stopgezet op 21 december van datzelfde jaar.

Op het ogenblik van overlijden behoorde de handelszaak niet meer tot het actief van de nalatenschap.

Op 2 april 2019 stuurt Vlabel een aanslagbiljet lastens moeder, vader en de twee minderjarige kinderen van erflater. Er werd geen rekening gehouden met het passief inzake de onderhandse lening en de terug te betalen WinWinleningen. Dit op basis van artikel 2.7.3.4.4 VCF.

In eerste aanleg oordeelde de rechtbank dat de WinWinlening niet als passiefpost kon aanvaard worden in de nalatenschap. Volgens de rechter maken de ouders van erflater het niet afdoende aannemelijk dat deze twee WinWinleningen wel degelijk moesten terugbetaald worden, vermits elke poging tot recuperatie is uitgebleven. Een normaal vooruitziende schuldeiser zou bepaalde handelingen hebben gesteld om het geleende bedrag, of om een gedeelte van het geleende bedrag terug te krijgen. Het is aan de ouders van erflater om het bewijs te leveren van alle elementen die aan de basis liggen van zijn recht om de echtheid van de schuld te bewijzen. De rechtbank is van oordeel dat de ouders van de erflater nalaten om het vermoeden van echtheid van de schuld afdoende aannemelijk te maken.

De rechter oordeelde evenwel dat de aan de erflater toegestane lening van 90.000 EUR wel als passiefpost kon aanvaard worden. Vlabel ging hiertegen in beroep.

Beoordeling Hof van Beroep Gent

voorafgaande noot: de ouders van erflater dienden geen incidenteel beroep in tegen de beslissing van de eerste rechter dat de WinWinlening niet als passiefpost kan aanvaard worden zodat deze beslissing niet meer ter discussie staat.

Dat de schuld van 90.000,00 euro onder het algemene toepassingsgebied valt van artikel 2.7.3.4.4 VCF wordt niet betwist. Deze komt voort uit een contract afgesloten tussen de erflater en zijn ouders als legatarissen, waarvan de echtheid niet wordt betwist. Dat dit contract tussen de erflater en zijn ouders desgevallend niet valt onder de situaties die door de wetgever als misbruik werden bestempeld, doet geen afbreuk aan het algemene toepassingsgebied van deze bepaling. Indien de voorwaarden daartoe zijn voldaan, vindt dit artikel toepassing.

Op 31 maart 2010 werd een onderhandse lening ondertekend voor een bedrag van 90.000,00 euro met als doel de financiering van de uitkoop van het aandeel van de ex- partner van de erflater in de woning Z door de erflater.

Er wordt op zich niet betwist dat deze lening daadwerkelijk werd aangegaan tussen de erflater, enerzijds, en zijn ouders, anderzijds. De vraag stelt zich of de schuld die voortkomt uit deze lening als passiefpost kan worden aanvaard op grond van artikel 2.7.3.4.4 VCF.

De woning te Z werd door de erflater verkocht op 27 februari 2014, en was aldus niet meer aanwezig in zijn nalatenschap. De ouders van erflater stellen dat de verkoopprijs werd herbelegd in een ander onroerend goed A aangekocht op 30 augustus 2016 voor een bedrag van 189.000,00 euro, alsook een pand B aangekocht op 17 december 2016 voor een bedrag van 350.000,00 euro. Aangezien het middels de lening aangekochte onroerend goed niet meer tot de boedel van de erflater behoorde op de dag van zijn overlijden, kan de tweede uitzondering opgenomen in artikel 2.7.3.4.4, laatste lid, 2° VCF geen toepassing vinden. Dat deze gelden (op traceerbare wijze) werden herbelegd in de door de ouders van erflater aangeduide onroerende goederen A en B, aangekocht door de erflater in 2016, zijnde twee jaar na de verkoop van de woning Z, en dat deze gelden aldus rechtstreeks in verband staan met de aankoop van de onroerende goederen (zoals vereist door artikel 2.7.3.4.4, laatste lid, 2° VCF) of dat het principe van zaakvervanging zou gelden, wordt niet aangetoond. Het enkele gegeven dat er tegenover het passief ook een actief staat, is onvoldoende.

De ouders van de erflater stellen dat zij terdege het bewijs van echtheid van de schuld aantonen, en dat zij aldus met reden een beroep doen op de eerste uitzondering opgenomen in artikel 2.7.3.4.4, laatste lid, 1° VCF. Daarvoor moeten zij bewijzen dat de erflater zich werkelijk verbonden heeft om de schuld terug te betalen en dat de schuld nog bestond op de dag van het overlijden. Dit bewijs mogen zij leveren met alle middelen van recht (met uitzondering van de eed). .

Het Hof stelt dat de ouders van erflater evenwel falen in de op hen rustende bewijslast. Zij tonen niet afdoende aan dat de erflater op het ogenblik van zijn overlijden werkelijk verplicht was om (alsnog) de ontvangen som terug te betalen aan zijn ouders en dus dat deze schuld op dat ogenblik nog effectief verschuldigd was. Deze verplichting mag op het eerste gezicht dan al blijken uit de onderschreven leningsovereenkomst, doch wordt tegengesproken door de feiten. De lening werd immers op 31 maart 2010 aangegaan met het oog op het verwerven van een specifiek onroerend goed, dat op 27 februari 2014 werd verkocht. De erflater verkreeg voor de verkoop van deze woning een prijs van 380.000,00 euro en betaalde hiermee klaarblijkelijk de lening niet terug, niettegenstaande het doel waarvoor de lening was verleend, niet langer aanwezig was. Aangezien de ouders van de erflater zelf stellen dat de gelden werden herbelegd in andere onroerende goederen, die pas in 2016 werden aangekocht, kan worden aangenomen dat zij ermee akkoord gingen dat de lening van 31 maart 2010 voor de aankoop van de woning Z niet werd terugbetaald. Dat zij er toen mee akkoord gingen dat de lening zou gelden ook voor de aankoop van de woningen A en B aangekocht in 2016 en dat zij aldus nog steeds de terugbetaling eisten, blijkt uit niets. Loutere beweringen van de ouders van de belastingplichtige zijn terzake onvoldoende. De erflater beschikte toen wel over voldoende fondsen om zijn ouders terug te betalen. Dat toen geen terugbetaling is gebeurd, kan te wijten zijn aan het akkoord dat toen tussen de partijen werd gesloten dat de schuld niet moest worden terugbetaald. Wat ook de reden hiervoor was, het is aan de ouders van de erflater om het bewijs te leveren dat de erflater op de dag van zijn overlijden nog steeds de schuld effectief verschuldigd was. Dit bewijs leveren zij niet. Gelet op de verlopen tijd, de vele onroerend goed transacties alsook het feit dat de erflater over voldoende fondsen beschikte, kan integendeel, samen met de administratie, worden aangenomen dat de erflater de schuld op het ogenblik van zijn overlijden niet langer effectief verschuldigd was. Of de lening al dan niet daadwerkelijk werd terugbetaald, is in dat opzicht niet dienend.

Het Hof besluit dat de ouders van de erflater de echtheid van de schuld op het ogenblik van overlijden van de erflater niet naar genoegen van recht aantonen. De administratie heeft terecht de aangegeven schuld van 90.000,00 euro verworpen als passiefpost op grond van artikel 2.7.3.4.4 VCF. Het principaal hoger beroep is gegrond. Het bestreden vonnis wordt hervormd.

Wat betreft het middel van de ouders van de erflater dat artikel 2.7.3.4.4 VCF niet van toepassing is voor de kinderen van erflater, daarin gevolgd door de eerste rechter, slaan zij de bal mis.

Of een schuld al dan niet aanvaard kan worden als passiefpost in een nalatenschap, betreft de bepaling van de belastbare grondslag (zie ook artikel 2.7.3.2.1 VCF). Ten opzichte van wie deze schuld werd aangegaan, is rechtstreeks relevant voor de toepassing van artikel 2.7.3.4.4 VCF, maar niet voor het bepalen van de belastbare grondslag in de nalatenschap. Indien de schuld niet als passiefpost kan worden aanvaard gelet op de toepassing van artikel 2.7.3.4.4 VCF, kan deze niet in aftrek worden genomen en maakt deze geen (negatief) bestanddeel uit van de belastbare grondslag in de nalatenschap. Dit heeft een gelijke impact op alle erfgenamen, ongeacht of zij partij waren bij het contract waaruit de schuld voortkwam.

Ook op dit punt wordt het bestreden vonnis hervormd.

Voetnoten

[1] Winwinlening | VLAIO