Passief - echtheid van de schuld van de erflater aan erfgenaam - regularisatieheffing betaald via trust
- Rolnummer
- 2022/AR/14
- Datum beslissing
- 28 maart 2023
- Publicatiedatum
- 21 november 2023
- Rechtbank
- Hof van Beroep te Gent
- Status
- Definitief
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.3.4.4, vierde lid VCF
Samenvatting
Op 23 december 2013 dient de moeder van belastingplichtige vrijwillig een regularisatieaangifte in bij het contactpunt regularisaties, zowel in haar eigen naam als in naam van de nalatenschap van haar overleden man.
Naar aanleiding van die aangifte ontving de moeder op 30 september 2014 een uitnodiging tot betaling van 4.585.874,76 EUR aan regularisatieheffingen , te betalen binnen de 15 dagen.
Deze som werd op 03 oktober 2014 betaald door Trust X (een trust opgericht door de belastingplichtige – zij is ook eerste begunstigde)
Op dezelfde datum wordt door de belastingplichtige en haar moeder een leningsovereenkomst getekend waarin wordt vastgesteld dat belastingplichtige een bedrag van 4.600.000 EUR heeft geleend aan haar moeder:
- 2.300.000 EUR moet uiterlijk 31/12/2014 terugbetaald worden
- 2.300.000 EUR looptijd is tot aan overlijden moeder
Moeder had voorheen een Trust Y opgericht waarbij noch zij noch haar dochter (belastingplichtige) begunstigden van waren (begunstigde waren de 2 kinderen van haar zoon).
Moeder heeft op 30 december 2014 verzocht om wel begunstigde te worden van deze trust en om alle fondsen op haar rekening te storten. Op diezelfde datum werd vanop die rekening 2.300.000 EUR gestort op de rekening van de belastingplichtige.
Op 18 september 2018 overlijdt moeder. Een aangifte van nalatenschap werd enige tijd later ingediend door belastingplichtige (zij was enige erfgenaam gezien haar broer verzaakt had aan de nalatenschap)
In de aangifte werd roerende en onroerende goederen aangegeven, twee schenkingen vermeld aan de dochters van belastingplichtige én een passiefpost: 2.312.438,12 EUR waarvan 2.300.000 EUR bestond uit “leningsovereenkomst dd. 3/10/2004”.
Aan de aangifte werden stukken toegevoegd om die 2.300.000 EUR toe te lichten.
Vlabel hield geen rekening met de passiefpost van 2.300.000 EUR waarbij na een negatieve bezwaarbeslissing belastingplichtige een verzoekschrift indiende bij de rechtbank.
Na een negatief vonnis voor Vlabel werd er beroep aangetekend
Beoordeling Hof van Beroep
De analyse van artikel 2.7.3.4.4 VCF kan niet anders zijn dan dat alle schulden van de erflater jegens een erfgenaam in de regel niet in aanmerking komen als passief. Dat is een fictie die bedoeld is om gefingeerde schulden te pareren, vanuit een vermoeden van collusie waarbij schulden gecreëerd worden om de nalatenschap deficitair te maken.
Het Hof stelt vast dat de Vlabel op pertinente wijze de feiten met elkaar verbindt waardoor alles in de richting wijst dat de overeenkomst die tussen de erflaatster en belastingplichtige werd opgemaakt om de leningschuld die hier het voorwerp van de betwisting is, niet beantwoord aan de wettelijke wil van de contractanten, namelijk dat de erflaatster aan belastingplichtige nog een bedrag van 2.300.000 euro (meer interest) zou verschuldigd zijn.
Belastingplichtige betwist niet dat de gelden die in de X Trust en de Y Trust waren ondergebracht hun oorsprong vinden in de kapitalen die het voorwerp zijn geweest van de fiscale regularisatie op grond waarvan de moeder de regularisatieheffing verschuldigd was en die met gelden uit de twee trusts aan FOD Financiën zijn betaald.
Het is precies om de gelden in die trusts voor vrij gebruik beschikbaar te kunnen maken dat de regularisatieheffingen moesten betaald worden. Terecht stelt Vlabel in dat verband dat het feit dat de regularisatieheffing die de erflaatster moest betalen aan de FOD Financiën, hoewel in rechte een belastingschuld van de erflaatster alleen (‘in personam’) in wezen een belastingschuld was die aan het illegaal verworven inkomen/kapitaal kleeft en als zodanig door de familie van de betrokkenen als te betalen werden beschouwd (behalve de erflaatster in eigen naam, waren er ook regularisatieheffingen verschuldigd door de erflaatster als vertegenwoordigster van de nalatenschap van haar vooroverleden echtgenoot en door belastingplichtige in eigen naam, waarbij uit de stukken blijkt dat de betalingen ervan in een gezamenlijke storting door de trustee van de trusts werden uitgevoerd).
Met andere woorden: hoe de illegaal verworven gelden ook (al) voor verdeling onder de betrokken familieleden bestemd waren, in elk geval moesten die gelden, om ontdaan te worden van hun illegaal karakter, verminderd worden met een belasting. Zoals Vlabel stelt, is het logisch dat de betrokkenen zich gezamenlijk tot betaling van de heffing gehouden weten.
Tegen die achtergrond is het logisch dat de betrokkenen akkoord gingen om aan de erflaatster toe te laten zelf over de gelden in de trusts te beschikken als waren het nog de hare, ook al was er voordien (vóór er met enige regularisatie werd rekening gehouden) een bestemming van de illegaal verworden gelden gebeurd waarbij de erflaatster geen begunstigde meer was.
Voor de betaling van (een eerste deel van) 2.300.000 euro werd beroep gedaan op alle geld dat in de trust Y beheerd werd.
De begunstigden van die Trust Y waren uitsluitend de twee kinderen van de zoon van de erflaatster.
Die twee kleinkinderen van de erflaatster waren geen belastingplichtigen wat betreft de regularisatieheffingen.
Toch zijn zij als aanvankelijke begunstigden volledig vervangen door de erflaatster, namelijk op 10 december 2014, zijnde op de dag waarop de erflaatster (meteen) ook aan de trustee vraagt om alle gelden uit de Trust Y aan haar uit te betalen. Belastingplichtige ondertekende het document met die vraag mee als beschermer van de trust, met dien verstande dat ze er ook (ten onrechte) aan toevoegt dat ze ook eerste begunstigde zou zijn geweest (terwijl dat alleen haar nichtjes waren).
Dat bewijst dat er binnen de familie afgesproken werd om de gelden in de trust in het algemeen ter beschikking te stellen om ‘hun’ belastingschuld te kunnen delgen.
Anders is immers moeilijk te verklaren dat twee kleinkinderen die niet tot regularisatie gehouden zijn, moeten meemaken dat de voor hen bestemde gelden van bestemming wijzigen ten gunste van hun grootmoeder. Wat men als een onterving zou kunnen aanvoelen, had eventueel het legitieme doel: de regularisatieheffing moest worden betaald; de in de trusts ondergebrachte illegale inkomsten waren immers brutobedragen die nog met een belasting moesten worden verminderd. Dat de erflaatster wel nog geld in de Trust Y zou hebben gehad (en voor het overige niet meer in staat was om de tweede schijf te betalen) is dus op zich ook geheel onwaarschijnlijk: als het waar is dat het mogelijk was om geld uit de Trust Y (dat niet voor de erflaatster bestemd was) als geld van de erflaatster te beschouwen en te gebruiken, dan is het verwonderlijk dat dit niet voor het geld in de Trust X mogelijk was. In elk geval wijst het aanwenden van de gelden die in de Trust Y zaten als geld dat aan de erflaatster toebehoorde er in de concrete omstandigheden op dat er een akkoord was om de gelden ‘van de familie’ aan te wenden om de regularisatieheffing mee te betalen.
Tegen die achtergrond volstaat het enkele feit dat de regularisatieheffingen exclusief gebeurden door de Trust X, waarvan belastingplichtige de eerste begunstigde was, niet om aan te nemen dat zij daarmee in werkelijkheid de wil had om met geld dat uitsluitend van haar was voor een deel (ten bedrage van 4.585.874,76 euro) de belastingschuld te betalen die uitsluitend door haar moeder, de erflaatster, verschuldigd was.
Net zo min als haar nichtjes het geld in de Trust Y als ‘zonder meer, exclusief aan hen toebehorend’ hebben mogen beschouwen, moet worden aangenomen dat het geld in de Trust X niet ‘zonder meer, exclusief aan haar toebehorend’ was: de erflaatster kon er nog aanspraak op maken om er de regularisatieschuld mee te betalen en die regularisatieschuld was in wezen een schuld die aan het kapitaal in de betreffende trust verbonden was en dus eigenlijk door de familie samen moest gedragen worden.
Wat betreft het ‘exclusief toebehoren’ van het geld in de Trust X aan belastingplichtige, moet worden opgemerkt dat het gebruik van een ‘irrevocable discretionary trust’ (waarbij de trustee discretionair beslist wat er met de gelden in de trust gebeurt en de andere betrokkenen (strikt juridisch) niets meer kunnen dan een vrijblijvend verzoek tot de trustee te richten), met zich brengt dat belastingplichtige in rechte zich geen eigenaar van de gelden in die trust kon noemen; daarvoor ontbrak het haar aan beschikkingsrecht. De betaling van de regularisatieheffing gebeurde dus in rechte niet door belastingplichtige maar door de trustee.
Terecht laat Vlabel opmerken dat, naast het feit dat diegene die het witgewassen vermogen onder zich houdt ook baat heeft bij een regularisatie en dus geacht kan worden in die mate bij te dragen aan de betaling van de regularisatieheffing en naast het feit dat de betaling uiteindelijk gebeurde op grond van de discretionaire beslissing van de trustee, de wijze waarop zij de leningsovereenkomst hebben opgesteld en de betalingen geregeld hebben, in elk geval als effect had dat op die manier een deficitaire nalatenschap gecreëerd werd. Het Hof treedt in dat verband de analyse van Vlabel mee die in zijn syntheseconclusie als volgt verwoord staat:
Het loutere feit dat vanuit één van de Trusts een som werd betaald ten belope van 4.585.874,76 EUR, lijkt inderdaad te “volstaan” om ervan uit te gaan dat belastingplichtige aan haar moeder een bedrag van 4.600.000 EUR ter beschikking heeft gesteld.
Enkele maanden later wordt dan de helft van dit bedrag “terugbetaald”, terugbetaling die er in essentie op neerkomt dat vanuit een andere Trust een bedrag ad 2.300.000,00 EUR (na wijziging van de begunstigingsclausule) aan de moeder wordt uitgekeerd, waarna dit bedrag onmiddellijk aan belastingplichtige wordt overgemaakt.
Het saldo van het bedrag is dan zogenaamd terugbetaalbaar uiterlijk bij afloop van de leningovereenkomst, die dan (toevallig) samenvalt met het overlijden van de moeder en dit vanuit de wetenschap dat deze lening nooit zal kunnen terugbetaald worden.
Van het ooit zeer omvangrijke vermogen van de moeder, bleef inderdaad bij overlijden maar een fractie over. Het bestaan van deze zeer omvangrijke schuld, heeft de moeder er blijkbaar ook niet van weerhouden om nog enkele roerende schenkingen te verrichten, blijkens de aangifte voor een totaalbedrag van 500.000,00 EUR. Daarnaast blijkt ook heel wat geld cash te zijn afgehaald en/of te zijn overgeschreven naar de rekening van (de echtgenoot van) belastingplichtige (hetgeen geleid heeft tot de Tweede Betwiste Aanslag).
Dit alles is uiteraard ook niet van aard om de geloofwaardigheid van de verrichtingen aan te scherpen…
Het feit dat de erflaatster na december 2014, hoewel ze had moeten weten (en er dus mee rekening houden) dat ze aan belastingplichtige nog 2.300.000 euro meer interest moest betalen, toch nog aanzienlijke schenkingen (500.000,00 euro) deed aan de dochters van belastingplichtige, bevestigt de overtuiging dat de erflaatster goed wist dat er in werkelijkheid geen schuld te vereffenen was jegens belastingplichtige. Het mag dan waar zijn dat de opeisbaarheid van die schuld in de leningsovereenkomst maar bedongen was op datum van het overlijden van de erflaatster, maar dat belet niet dat dit een beding is dat op zich in de concrete omstandigheden geweten is dat het tot compensatie (broekzak-vestzak) leidt, nu belastingplichtige als enige erfgename zou overblijven (de broer van belastingplichtige zou verzaken aan de nalatenschap, wetende dat ze immers als deficitair zou worden voorgesteld).
Uit het geheel aan omstandigheden kon Vlabel dan ook terecht besluiten dat de echtheid van de schuld niet is aangetoond, en als zodanig weigeren die schuld als passief van de nalatenschap in rekening te brengen. Tegelijk volstaan de feiten en stukken waarop belastingplichtige zich beroept om het tegenbewijs te leveren niet.