Onroerende voorheffing - Proportionele vermindering - leasing - gebruik na faillissement door curatele
- Rolnummer
- 2015/AR/2196
- Datum beslissing
- 30 januari 2018
- Publicatiedatum
- 30 januari 2018
- Rechtbank
- Hof van Beroep te Gent
- Status
- Definitief
Beschrijving
Samenvatting
Het behoort in beginsel aan de belastingplichtige, die zich op de vrijstelling (proportionele vermindering) beroept, zijnde een uitzondering op de belastbaarheid, aan te tonen dat voldaan is aan de voorwaarden om op deze vrijstelling gerechtigd te zijn. Dit houdt volgens de toepasselijk wetteksten onder meer in dat de belastingplichtige aantoont dat het onroerend goed in kwestie gedurende ten minste 90 dagen niet in gebruik is genomen en geen inkomsten heeft opgebracht (artikel 15, §1 WIB92, naar hetwelk verwezen wordt door artikel 257, §2, 3° WIB92) (thans art. 2.1.5.0.2 VCF). Dezelfde bewijslast rust op de belastingplichtige waar zij moet aantonen dat de door haar ingeroepen improductiviteit gevolg was van redenen onafhankelijk van de wil van de belastingplichtige.
De belastingplichtige (leasingmaatschappij) kon niet vrij over de site beschikken omdat de machines van de gefailleerde vennootschap X zich nog in de gebouwen bevonden waarvoor vrijstelling van onroerende voorheffing werd gevraagd.
Op grond van de beweringen van belastingplichtige moet worden aangenomen dat de belastingplichtige de curatele toeliet gebruik te maken van het besproken onroerend goed, al was het maar om de machines in afwachting van de verkoop en de volledige vrijmaking van het besproken onroerend goed in dit onroerend goed te laten, dit zonder enige vergoeding. Het blijkt niet dat het bekomen van een vergoeding vanwege de curatele om een of andere ernstige en aanvaardbare reden voor deze bezetting niet mogelijk was. Schriftelijke overeenkomsten daaromtrent worden niet voorgelegd. Ernstige gronden om dergelijke gratis bezetting toe te laten worden evenmin aangetoond. Hierbij past het ook op te merken dat een schuld voor het verder gebruik door de curatele van de besproken gebouwen een boedelschuld is en die schuld als dusdanig verhaalbaar is op het faillissement.
In deze omstandigheden toont de belastingplichtige hoe dan ook niet aan dat de voorgehouden improductiviteit in het betreffende aanslagjaar onafhankelijk was van haar wil.
Heffing
- Onroerende voorheffing
Wettelijke basis
- art. 2.1.5.0.2. VCF