Nihilaanslag - verzoek tot teruggave snelle wederverkoop - geen belang - vordering tegen afwijzing verzoek teruggave zonder inkohiering af te wachten onontvankelijk - geen ‘pretaxatiegeschil’ - verzoek afbetalingsplan dient aan VLABEL gericht te worden
- Rolnummer
- 21/584/A
- Datum beslissing
- 26 juli 2022
- Publicatiedatum
- 25 juli 2023
- Rechtbank
- Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
- Status
- Definitief
Heffing
- Verkooprecht
Wettelijke basis
- art. 1385undecies Ger.W.
- art. 2.9.4.2.11. VCF
- art. 2.9.5.0.5. VCF
- art. 3.6.0.0.6, §2 VCF
Samenvatting
Bij authentieke akte van 13 november 2019 kocht de belastingplichtige een studio. In de authentieke akte verzocht zij om toepassing van het verlaagde tarief van artikel 2.9.4.2.11 VCF (aankoop woning) en om toepassing van de rechtenvermindering voorzien in artikel 2.9.5.0.5. VCF. Zowel het verlaagde tarief als de rechtenvermindering werden aan de belastingplichtige toegekend, ten gevolge waarvan op 2 december 2019 een nihilaanslag in haren hoofde gevestigd werd.
Bij authentieke akte van 9 november 2020 verkocht de belastingplichtige de betrokken studio. Onder de fiscale verklaringen werd vermeld (vrij vertaald vanuit het Frans) dat zij om de toepassing van artikel 3.6.0.0.6, §2 VCF verzocht wegens de wederverkoop van het goed binnen de twee jaar van de aankoop ervan. Tevens werd aangegeven dat zij niet voldeed aan de voorwaarde van inschrijving op het adres van het onroerend goed met het oog op de toepassing van het verlaagde tarief. Bijgevolg zouden bijkomende rechten verschuldigd zijn, evenals een verhoging.
Op 8 december 2020 besliste VLABEL in de volgende bewoordingen over de ‘aanvraag teruggave registratiebelasting’ van belastingplichtige:
“Uit het administratief onderzoek is gebleken dat er een teruggave kan toegekend warden van 0 euro.
Uit het onderzoek is ook gebleken dat u bij de aankoop van het onroerend goed hebt genoten van het gunstregime tarief gezinswoning en er niet voldaan is aan alle voorwaarden om dit gunstregime te behouden.
De teruggave is in dit geval het bedrag van de effectief betaalde rechten bij aankoop en deze waren ook 0.
Bijgevolg bent u 7.000 euro aanvullende rechten en een belastingverhoging van 1.400 euro verschuldigd.
U zal hiervoor op een later tijdstip een aanslagbiljet ontvangen.”
Daarop stelde belastingplichtige bij verzoekschrift van 3 maart 2021 de procedure in bij de rechtbank.
De belastingplichtige betwist de administratieve beslissing van 8 december 2020 waarvan zij stelt dat deze (1) onvoldoende gemotiveerd is met betrekking tot het afwijzen van het verzoek om teruggaaf en (2) onterecht het gunstregime tarief gezinswoning afwijst.
Wat betreft het afgewezen verzoek om teruggaaf stelt de rechtbank vast dat belastingplichtige nooit recht op enige teruggaaf kan hebben, nu een nihilaanslag in haren hoofde gevestigd werd. De gebeurlijke vernietiging van de administratieve beslissing van 8 december 2020 kan belastingplichtige dan ook nooit tot voordeel strekken.
De belastingplichtige getuigt bijgevolg niet van het vereiste belang in de zin van artikel 17 van het Gerechtelijk Wetboek voor het instellen van een vordering tegen de beslissing waarbij het teruggaafverzoek werd afgewezen.
Wat betreft de onterechte afwijzing van het gunsttarief gezinswoning, wijst VLABEL er terecht op dat belastingplichtige het verplichte administratief beroep, georganiseerd door artikel 3.5.3.0.1 VCF, niet doorlopen heeft alvorens de huidige procedure in rechte in te stellen.
Een vordering inzake een geschil betreffende de toepassing van een belastingwet kan door de belastingplichtige slechts op ontvankelijke wijze worden aanhangig gemaakt bij de rechter, indien hij vooraf het door of krachtens de wet georganiseerd administratief beroep heeft ingesteld (artikel 1385undecies Ger. W.).
Ter zake heeft VLABEL weliswaar aangegeven van mening te zijn dat belastingplichtige geen recht heeft op het gunstregime tarief gezinswoning ten gevolge waarvan zij aanvullende rechten en een belastingverhoging verschuldigd is. VLABEL heeft aan deze stelling evenwel (nog) geen concrete gevolgen gekoppeld onder de vorm van het inkohieren van een aanslag.
Door volgend op de beslissing van 8 december 2020 (als ware het een kennisgeving van beslissing tot taxatie) niet het inkohieren van de aangekondigde belasting af te wachten, maar onmiddellijk een procedure in rechte te initiëren, heeft belastingplichtige het doorlopen van de normale taxatie- en bezwaarprocedure onmogelijk gemaakt. Een dergelijke handelswijze die tot gevolg heeft het normale administratieve traject af te snijden, is prematuur en niet verenigbaar met artikel 1385undecies van het Gerechtelijk Wetboek, aldus de rechtbank.
De belastingplichtige heeft geen actueel en onmiddellijk belang bij enige vordering die los staat van enige vordering die gebeurlijk kan ontstaan ingevolge het inkohieren van de gevreesde (maar nog niet actuele) belasting. Er ligt geen ontvankelijk pretaxatiegeschil voor.
Ook over de vordering van belastingplichtige om haar belastingschuld te mogen afbetalen in termijnen, kan de rechtbank zich niet buigen.
Naast de vaststelling dat nog geen aanslag werd ingekohierd ten gevolge waarvan nog geen actuele belastingschuld bestaat (zodat belasting ook bij deze vordering geen belang heeft), heeft de rechtbank immers geen rechtsmacht om een uitstel van betaling van vervallen belastingen toe te staan. De belastingplichtige zal zich desgevallend moeten wenden tot het bevoegde personeelslid van VLABEL op grond van artikel 3.4.8.0.1 VCF.
Ook deze vordering van belastingplichtige wordt afgewezen.
De rechtbank besluit dat de vordering van belastingplichtige in zijn geheel onontvankelijk is.