Gedaan met laden. U bevindt zich op: Klein beschrijf - vereiste inschrijving binnen 3 jaar - inkohieringstermijn start pas op het einde van die 3 jaar Vlaamse Belastingdienst

Klein beschrijf - vereiste inschrijving binnen 3 jaar - inkohieringstermijn start pas op het einde van die 3 jaar

Rechtspraak
Rolnummer
20/1567/A
Datum beslissing
27 september 2021
Publicatiedatum
27 september 2021
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Verkooprecht

Wettelijke basis

  • art. 2.9.4.2.1. VCF
  • art. 3.3.3.0.1. VCF

Samenvatting

Bij akte van 28 oktober 2013 kocht belastingplichtige een huis. In de akte verklaarde zij gebruik te willen maken van enerzijds het abattement en anderzijds de verlaagde rechten, het zogenaamde “klein beschrijf” van 5%. De akte werd geregistreerd op 4 november 2013.

De Vlaamse Belastingdienst is pas sinds 1 januari 2015 bevoegd voor de inning van de registratiebelasting en er is gebleken dat voorheen door de federale belastingadministratie een achterstand werd opgebouwd voor dit soort administratieve controles. De Vlaamse overheid heeft deze achterstand nu versneld ingelopen, te starten met de oudste dossiers. Om een normale behandelingstermijn te kunnen garanderen, werd bij de overheveling van de inningsbevoegdheden bepaald dat Vlabel zelf vijf jaar de tijd heeft om dossiers inzake registratiebelasting naar behoren af te handelen (artikel 5.0.0.0.11 van de Vlaamse Codex Fiscaliteit).

De belastingplichtige schreef zich tijdig in de bevolkingsregisters in op het adres van het onroerend goed op 14 november 2013, doch schreef zich opnieuw uit op 17 december 2014, zodat zij niet voldeed aan de voorwaarde om haar inschrijving tenminste drie jaar zonder onderbreking te behouden om de verlaagde belasting te blijven genieten ingevolge het klein beschrijf.

VLABEL verzond op 7 februari 2020 een aanslagbiljet inzake registratiebelasting voor aanslagjaar 2013 aan belastingplichtige voor de aanvullende rechten en de belastingverhoging.

Op 18 februari 2020 ontving VLABEL een bezwaarschrift waarin belastingplichtige stelde dat de verjaringstermijn inmiddels is verstreken zodat de aanslag onontvankelijk is.

Bij beslissing van 19 maart 2020 werd het bezwaarschrift afgewezen als ongegrond.

De belastingplichtige kon zich niet vinden in deze afwijzende administratieve beslissing zodat zij op 5 juni 2020 een verzoekschrift op tegenspraak neerlegde.

De belastingplichtige dient binnen de drie jaar haar hoofdverblijfplaats te vestigen op de plaats van het aangekochte goed en er ook minstens drie jaar te verblijven, zonder onderbreking, voor wat betreft de verlaagde rechten. Deze inschrijving dient te gebeuren binnen een termijn van drie jaar te rekenen van de datum van de authentieke akte van verkrijging.

De belastingplichtige betwist niet dat zij aan deze voorwaarde, met name minstens drie jaar verblijven op het adres van de aangekochte woning zonder onderbreking, niet heeft voldaan. Zij heeft haar inschrijving slechts behouden van 14 november 2013 tot 17 december 2014.

De rechtbank is van oordeel dat zij dus niet kan genieten van de verlaagde rechten. VLABEL heeft het correcte tarief en de juiste belastingverhoging toegepast.

Maar de belastingplichtige werpt op dat de verjaringstermijn voor de vestiging van de bestreden aanslag is verstreken. Volgens de belastingplichtige is de belasting laattijdig gevestigd. Zij verwijst hierbij naar de vijfjarige verjaringstermijn zoals vervat in artikel 3.3.3.0.1, § 4/2, lid 3 VCF. Tevens moet rekening worden gehouden met artikel 5.0.0.0.11, lid 1 VCF waarbij de termijn werd verlengd tot 31 december 2019.

De verjaringstermijn voor de invordering van bijkomende registratierechten wegens het niet voldoen aan de voorwaarden inzake het klein beschrijf bedraagt 10 jaar vanaf de datum van de authentieke akte aankoop (art. 214, 1ste lid, 3° VI. W.Reg.) en het niet voldoen aan de voorwaarden m.b.t. het abattement 15 jaar vanaf de datum registratie akte aankoop (art. 214, 1ste lid, 7° VI. W.Reg.).

Artikel 3.3.3.0.1, §4/2 VCF bepaalt:

“De registratiebelasting mag warden geheven gedurende vijf jaar vanaf de dag van de registratie van de akte die of het geschrift dat aanleiding geeft tot de heffing van de registratiebelasting.

(...)

In afwijking van het eerste lid kunnen de aanvullende rechten die verschuldigd zijn wegens het niet-naleven van voorwaarden die gelden tot behoud van vrijstellingen of verminderingen van grondslagen of tarieven, warden geheven gedurende vijf jaar vanaf de dag waarop de vordering voor het Vlaamse Gewest is ontstaan.

(...).”

De rechtbank merkt op dat de dag waarop de vordering voor de aanvullende rechten is ontstaan niet gelijk kan gesteld worden met de dag waarop de belastingplichtige niet langer op het adres van het betrokken onroerend goed was ingeschreven in het bevolkingsregister. Dit is van belang in het licht van de verjaring.

De rechtbank stelt vast dat de belastingplichtige op 17 december 2014 niet langer ingeschreven was op het adres van het aangekochte onroerend goed. De belastingplichtige had nog tot 28 oktober 2016 om zich aldaar te vestigen (aankoop d.d. 28 oktober 2013), zodat zij ook na haar uitschrijving d.d. 17 december 2014 nog de tijd had zich opnieuw aldaar te domiciliëren om er vervolgens minstens drie jaar onafgebroken te wonen. Ten vroegste vanaf 28 oktober 2016 kon VLABEL dus nagaan of de belastingplichtige heeft voldaan aan de gestelde voorwaarden van art. 60 W. Reg en niet eerder.

Volgens de rechtbank kon VLABEL pas ten vroegste op 28 oktober 2016, zoals VLABEL ook terecht stelt, vaststellen dat de belastingplichtige geen herinschrijving heeft genomen en dat zij effectief niet meer binnen de wettelijke termijnen aan haar verplichtingen kon voldoen. De belastingplichtige heeft niet gedurende drie jaar haar inschrijving op het adres van het aangekochte onroerend goed behouden.

Aangezien de vordering pas is ontstaan vanaf 28 oktober 2016, is artikel 5.0.0.0.11 VCF dat een overgangsbepaling is ingevolge de inwerkingtreding van de VCF voor belastingen die nog niet zijn voldaan, in het voorliggende geschil niet van toepassing. Er was immers voor 28 oktober 2016 geen sprake van enige aanvullende belasting, daar de belastingplichtige zich nog kon in regel stellen aan haar verplichtingen.

De rechtbank besluit dan ook dat VLABEL overeenkomstig artikel 3.3.3.0.1, §4/2 VCF binnen een termijn van vijf jaar de aanvullende belasting moet inkohieren, hetgeen ook is gebeurd.

De grief van de belastingplichtige is ongegrond.