Gedaan met laden. U bevindt zich op: Interpretatie keuzebeding in huwelijkscontract - beding van vooruitmaking - verdeling huwgemeenschap Vlaamse Belastingdienst

Interpretatie keuzebeding in huwelijkscontract - beding van vooruitmaking - verdeling huwgemeenschap

Rechtspraak
Rolnummer
19/3725/A
Datum beslissing
18 mei 2021
Publicatiedatum
18 mei 2021
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Beschrijving

Samenvatting

Dhr. A overleed op 20 januari 2019 en liet na als wettige erfgenamen zijn langstlevende echtgenote L en 2 kinderen mevr. I en mevr. K.

Dhr. A en mevr. L huwden onder het stelsel van algemene gemeenschap van goederen. Zij wijzigden hun huwelijksvermogensstelsel een eerste keer bij notariële akte van 5 december 2002 en een tweede maal bij notariële akte van 1 december 2010. Het gekozen huwelijksstelsel bleef behouden en het eerder bedongen keuzebeding werd vervangen door de volgende tekst:

In geval van ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel door overlijden van één der echtgenoten, heeft de langstlevende der echtgenoten het recht doch niet de verplichting om, overeenkomstig art. 1457 en volgende van het Burgerlijk Wetboek en als huwelijksovereenkomst, vóór de verdeling uit het gemeenschappelijk vermogen vooraf te nemen, naar keuze:

De bezittingen die na keuze niet toekomen aan de langstlevende echtgenoot zullen afhangen van de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot.

Voor alle gevallen waarbij onderhavig keuzebeding geen toepassing kan vinden wordt het gemeenschappelijk vermogen in twee gelijke helften verdeeld.

  • Bij akte van erfopvolging van 20 mei 2019 verklaarde mevr. L:

“ingevolge voormeld keuzebeding volgende goederen te willen vooraf nemen uit het gemeenschappelijk vermogen, voor de volledigheid in volle eigendom:

Het geheel van de rechten dewelke zich in het gemeenschappelijk vermogen bevinden betreffende:

  • De gezinswoning gelegen te …
  • De woning gelegen te …
  • De woning gelegen te …
  • De totaliteit van de roerende goederen, zowel aandelen, de spaarrekeningen, de effectenrekeningen als de zichtrekeningen bij de diverse financiële instellingen met uitzondering van:
    • De spaarrekening bij bank X met nummer …
    • De zichtrekening bij bank X met nummer …

Ingevolge de uitgebrachte keuze komen voornoemde goederen, met uitzondering van de twee genoemde rekeningen bij bank X, toe aan mevrouw L, voornoemd, voor het geheel in volle eigendom;

Dat de goederen in de nalatenschap van de heer A, voornoemd, toekomen, aan mevrouw L, voornoemd, voor het geheel in vruchtgebruik en aan mevrouw I en mevrouw K, beiden voornoemd, ieder voor de helft in blote eigendom.

Dat bijgevolg mevrouw L, voornoemd, alleen en ter uitsluiting van alle anderen gerechtigd is uit te oefenen, alle rechten en vorderingen afhangend van de vooraf genomen goederen, hiervoor vermeld.

Dat mevrouw L, mevrouw I en mevrouw K, allen voornoemd, alleen en ter uitsluiting van alle anderen gerechtigd zijn uit te oefenen, alle rechten en vorderingen afhangende van de andere goederen in de nalatenschap van de heer A, voornoemd.”

  • In de aangifte van nalatenschap wordt het aandeel in de nalatenschap van mevr. L omschreven als volgt:

100% volle eigendom van het geheel van de rechten dewelke zich in het gemeenschappelijk vermogen bevinden betreffende:

  • De gezinswoning gelegen te …
  • De woning gelegen te …
  • De woning gelegen te …
  • De totaliteit van de roerende goederen, zowel aandelen, de spaarrekeningen, de effectenrekeningen als de zichtrekeningen bij de diverse financiële instellingen met uitzondering van:
    • De spaarrekening bij bank X met nummer …

    • De zichtrekening bij bank X met nummer …

100% vruchtgebruik van de overige goederen in de nalatenschap (zijnde de twee voornoemde rekeningen bij bank X en alle onroerende goederen, met uitzondering van de drie voornoemden).’

Het aandeel van de kinderen mevr. I en K werd in de aangifte omschreven als volgt:

‘50% blote eigendom van de goederen in de nalatenschap, met uitzondering van de vooraf genomen goederen, voormeld.’

Op 6 augustus 2019 werd op naam van elk van de erfgenamen een aanslag in de erfbelasting gevestigd.

Volgens de erfgenamen gaat de Vlaamse Belastingdienst er verkeerdelijk van uit dat mevr. L, na voorafname van de door haar gekozen goederen, afstand deed van haar helft van de huwgemeenschap in volle eigendom. Bijgevolg werd ten laste van de 2 kinderen erfbelasting berekend op de blote eigendom van de totaliteit van de overige goederen in de huwgemeenschap, terwijl dit slechts op de helft diende te zijn, de andere helft ingevolge ontbinding van het huwelijksvermogensstelsel in volle eigendom toekomende aan mevr. L. Zij vragen om een herziening van de aanslagen in die zin.

Art. 2 van het huwelijkscontract stipuleert klaar en duidelijk dat de langstlevend echtgenoot een bijzonder ruime keuze kan maken uit de goederen die afhangen van de huwgemeenschap, waarbij “de bezittingen die na keuze niet toekomen aan de langstlevende echtgenoot zullen afhangen van de nalatenschap van de eerststervende echtgenoot”. Waar een ‘klassiek’ beding van vooruitmaking in principe impliceert dat wat van het gemeenschappelijk vermogen overblijft, vervolgens gelijkelijk verdeeld wordt tussen echtgenoten, stelt de rechtbank vast dat partijen daarvan krachtens het huwelijkscontract uitdrukkelijk zijn afgeweken door te benoemen dat de resterende goederen onmiddellijk afhangen van de nalatenschap van de eerststervende en geen deel blijven uitmaken van het gemeenschappelijk huwelijksvermogen.

Voor enige andere categorie van goederen, buiten de voorafgenomen goederen en de ‘andere’ goederen in de nalatenschap – te denken valt aan een (te verdelen) saldo van het gemeenschappelijk vermogen -, wordt geen ruimte gelaten, noch in de notariële clausule van 1 december 2010, noch in de akte van erfopvolging.

Zowel uit het huwelijkscontract als uit de akte van erfopvolging leidt de rechtbank af dat de wil van de partijen erin bestond om, na de voorafname van een vrij te moduleren pakket aan goederen, geen restcategorie van goederen meer in de huwgemeenschap te laten bestaan, doch enkel ‘andere goederen’ behorende tot de nalatenschap.

Tot slot draagt ook de nalatenschapsaangifte zelf, door naast de voorafgenomen goederen en de overige goederen in de nalatenschap niet te voorzien in een derde categorie van (een deel van) resterende goederen in het gemeenschappelijk vermogen, bij tot deze interpretatie van het notariële keuzebeding.

Het geheel van deze met elkaar overeenstemmende elementen bewijst dat door mevr L contractueel voorbij gegaan werd aan het juridisch mechanisme van het klassieke vooruitmakingsbeding ten gevolge waarvan het gemeenschappelijk vermogen wordt samengesteld na voorafname van een aantal goederen en vervolgens verdeeld bij helften. Integendeel werd expliciet bedongen en naderhand ook vastgesteld dat er na de voorafname van de gekozen goederen geen te verdelen restsaldo van het gemeenschappelijk vermogen meer bestond, maar dat de resterende goederen onmiddellijk toekwamen aan de nalatenschap van de erflater. De verwijzing naar art. 1457 van het Burgerlijk Wetboek in de notariële clausule van 1 december 2010 doet aan het voorgaande geen afbreuk.

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.4. VCF