Interpretatie keuzebeding - beding van voorafneming / onderbedeling - huwelijkscontract vs. akte van erfopvolging vs. aangifte van nalatenschap
- Rolnummer
- 2020/AR/823
- Datum beslissing
- 18 mei 2021
- Publicatiedatum
- 18 mei 2021
- Rechtbank
- Hof van Beroep te Gent
- Status
- Definitief
Beschrijving
Samenvatting
Een koppel is gehuwd onder het wettelijk stelsel bij gebrek aan huwelijkscontract (1950). Ze wijzigen een eerste keer hun huwelijksvermogensstelsel door toevoeging van een verblijvingsbeding (27/01/2011).
Een tweede wijziging gebeurde waarbij het verblijvingsbeding werd geschrapt en waarbij een beding van ongelijke verdeling van het gemeenschappelijk vermogen werd toegevoegd (20/02/2015) dat als volgt werd geformuleerd:
“Onverminderd de erfrechten die aan de echtgenoten worden voorbehouden in het Burgerlijk Wetboek, komen de echtgenoten overeen dat het gemeenschappelijk vermogen wordt verdeeld als volgt:
- Zij verlenen wederzijds aan elkaar het recht om als langstlevende rechten uit te oefenen op het aandeel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen zoals hierna uiteengezet. De eventueel ongelijke verdeling van het gemeenschappelijk vermogen, die voortvloeit uit de uitoefening van die rechten, kan niet worden uitgelegd als een gifte, maar is te aanzien als de uitvoering van een prestatie ten bezwarende titel.
- De echtgenoten staan elkaar op die manier wederzijds toe om uit het gemeenschappelijk vermogen vooraf te nemen wat zij maar willen:
- hetzij het geheel of een deel van de lichamelijke roerende goederen en/of van de onlichamelijke roerende goederen, waaronder in het bijzonder de huisraad inclusief de voertuigen en het geld en beleggingen;
- hetzij het onroerend goed dat hen als voornaamste gezinswoning dient, alsmede elk ander onroerend goed dat tot het gemeenschappelijk vermogen behoort.
- Verder verlenen zij elkaar het recht om, in plaats van de voorafname uit te voeren die in letter b) werd omschreven, zelfs over te gaan tot de volledige opname van het aandeel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen in volle eigendom, zodat dit gemeenschappelijk vermogen in zijn geheel en volledig in bezit blijft van de langstlevende;
- Ten slotte bedingen de echtgenoten dat zij van de rechten die hen worden toegekend in letter b) en c) gebruik dienen te maken binnen de vier maanden na het overlijden van de eerststervende, door hun keuze bekend te maken aan ieder van de erfgenamen of er/gerechtigden, bij aangetekende brief of bij deurwaardersexploot, of bij een schriftelijke overeenkomst met deze partijen. Daarenboven dient de langstlevende zijn keuze bij notariële akte te doen vaststellen.
Indien de langstlevende geen keuze doet binnen de vier maanden komt hem toe: één helft in volle eigendom en één helft in vruchtgebruik.
Er wordt daarenboven uitdrukkelijk bedongen dat, ingeval de langstlevende geheel of gedeeltelijk kiest voor rechten in vruchtgebruik, hij is ontslagen van borgstelling en dat dit vruchtgebruik daarenboven, behoudens met zijn toestemming, niet vatbaar is voor omzetting gezien het onder bezwarende titel is toegekend en geen erfrechtelijk karakter heeft.
[...]”
Op 17 mei 2015 overlijdt de man, de wettelijke erfgenamen zijn de langstlevende echtgenote (LLE) en hun twee dochters en 2 kleinkinderen (wegens vooroverleden zoon).
Bij akte van erfopvolging van 3 september 2015 verklaarde de echtgenote het volgende:
“6. Uitvoering van het huwelijkscontract- voorafname van bepaalde goederen.
Zij opteert voor de uitvoering van het huwelijkscontract van 20 februari 2015 als volgt:
- Zij neemt uit het gemeenschappelijk vermogen vooraf alle roerende goederen en rechten, activa en passiva, onder voorbehoud van een som van € 54.000 die ter beschikking blijft van haar afstammelingen op voorwaarde dat zij dit bedrag aanwenden tot aankoop, in onverdeeldheid en staaksgewijze van een eigendom te Retie [...]. Indien het goed niet wordt aangekocht binnen de bedongen termijn, wordt zij vooraf genomen door de langstlevende echtgenote.
° Zij neemt het vruchtgebruik van de onroerende goederen op grond van het huwelijkscontract. Hierdoor is de omzetting van het vruchtgebruik op verzoek van de afstammelingen niet mogelijk zonder haar akkoord. De blote eigendom van de onroerende goederen komt toe aan de afstammelingen, in onverdeeldheid en staaksgewijze, zegge:
- Aan zijn dochter één derde
- Aan zijn andere dochter één derde
- Aan zijn kleinkinderen voor één derde deel, zegge elk één zesde deel
[...]
Erfopvolging voor de eigen goederen:
Voor zover van de nalatenschap nog eigen goederen afhangen, worden deze vererfd zoals de wet het voorziet:
- voor het vruchtgebruik aan de LLE,
- voor de blote eigendom aan: [...]
Op 14 september 2015 werden aangiftes nalatenschap van de erflater ingediend (individueel door elke erfgenaam maar) waarbij telkens melding werd gemaakt van voormelde passages uit de akte van erfopvolging en waarbij het aandeel in de erfenis in hoofde van de LLE werd als volgt vermeld:
- Volle eigendom van de roerende goederen van de gemeenschap, behalve de som van
€ 54.000,00 die ter beschikking blijft van haar afstammelingen.
- Vruchtgebruik van de onroerende goederen.
- Vruchtgebruik van de eigen goederen na verdeling van de gemeenschap (zie akte van erfopvolging).
Het aandeel van de andere erfopvolgers (dochters en kleinkinderen vooroverleden zoon) werd als volgt omschreven:
- 1/3de of 1/6de (naargelang het een dochter of kleindochter betrof) blote eigendom van onroerende goederen van de gemeenschap (namelijk na voorafname roerende goederen door de langstlevende)
- 1/3de of 1/6de (naargelang het een dochter of kleindochter betrof) blote eigendom van de helft van 54.000 EUR.
- 1/3de of 1/6de (naargelang het een dochter of kleindochter betrof) blote eigendom van de eigen goederen na verdeling van de gemeenschap (zie akte erfvolging).
Aanslagbiljetten volgden waarbij de onroerende goederen in hun geheel voor de waarde van de blote eigendom opgenomen waren in de belastbare grondslag van de nalatenschap. De waarde van het vruchtgebruik van de onroerende goederen in hoofde van de LLE werd niet in rekening genomen, als gevolg waarvan zij geen erfbelasting op de onroerende goederen betaalde.
Tegen deze aanslagen werd bezwaar ingediend door alle erfgenamen. De erfgenamen stelden dat de Vlaamse Belastingdienst verkeerdelijk de onroerende goederen die afhingen van de gemeenschap voor het geheel in blote eigendom had belast in hoofde van de kinderen en kleinkinderen, als gevolg waarvan de eigen helft van de langstlevende echtgenote op die manier ook werd belast wat niet correct is. Dit bezwaar werd afgewezen bij beslissing van 6 juli 2018. Er werd verwezen naar de aangifte in de nalatenschap en de erin opgenomen passages uit de akte van erfopvolging van 3 september 2015.
Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie op 5 oktober 2018 maakten de langstlevende echtgenote en kleinkinderen (kinderen van vooroverleden zoon) hun vordering aanhangig voor de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. Ze menen dat Vlabel ten onrechte de erfbelasting in hoofde van de kinderen en kleinkinderen van de erflater heeft berekend op de geheelheid blote eigendom in de onroerende goederen. Zij menen dat de helft van deze goederen geen deel uitmaken van de nalatenschap van erflater aangezien de voorafname alleen maar betrekking kan hebben op het deel van de erflater in de huwgemeenschap en er dus maar erfbelasting kan geheven worden op de helft blote eigendom in de onroerende goederen.
In het vonnis van 7 april 2020 besliste de rechtbank als volgt:
De vermogensrechtelijke situatie van de onroerende goederen na vereffening-verdeling van de nalatenschap doet zich als volgt voor:
- Langstlevende echtgenote (belastingplichtige 1) 1/2de VRG + ½ VE (ipv 1/1 VRG)
- Dochter: 1/6de BE (ipv 1/3de BE)
- Dochter: 1/6de BE (ipv 1/3de BE)
- Kleindochter (belastingplichtige 2) : 1/12 BE (ipv 1/6de BE)
- Kleindochter (belastingplichtige 3): 1/12 BE (ipv 1/6de BE)
Deze vermogensrechtelijke realiteit moet zijn weerslag vinden in de vaststelling van de erfbelasting: de onroerende nalatenschap van de erflater bestond uit de helft blote eigendom van de woning te Mol en de gezinswoning. De uit hoofde van de onroerende belastbare bedragen in hoofde van belastingplichtigen 2 en 3 dienen dienovereenkomstig verminderd te worden.
Vermits de langstlevende en de kleinkinderen geen belastingplichtige of belastingschuldige zijn van de aanslagen lastens de kinderen, hebben zij noch de hoedanigheid om er bezwaar tegen aan te tekenen noch om zich cfr. 1385decies en 1385undecies van het Ger.Wb. in rechte te voorzien tegen die aanslagen. De vordering is derhalve onontvankelijk.
De rechtbank verklaart de vordering van de langstlevende ongegrond gezien de rechtbank de situatie van deze belastingplichtige niet kan verzwaren.
Tegen dat vonnis werd door Vlabel hoger beroep ingesteld.
Vlabel stelt dat uit de akte van erfopvolging, zoals ook aangegeven in de aangifte nalatenschap, duidelijk blijkt dat het vruchtgebruik van alle onroerende goederen werd toebedeeld aan de langstlevende echtgenote en dat aldus de blote eigendom van deze onroerende goederen in hun integraliteit in de nalatenschap van de erflater valt. Belastingplichtigen betwisten dit. Zij stellen dat de helft van de onroerende goederen van het gemeenschappelijk vermogen geen deel uitmaakt van de nalatenschap van de erflater, aangezien deze helft ingevolge de vereffening/verdeling van het gemeenschappelijk vermogen toekomt aan de langstlevende.
Het Hof stelt bij arrest dd. 18 mei 2021:
De echtgenoten waren gehuwd onder het wettelijk stelsel. Naast hun beider eigen vermogen bestond er tussen de echtgenoten een gemeenschappelijk vermogen. Op het ogenblik van overlijden van wijlen de man werd het gemeenschappelijk vermogen ontbonden. Op dat ogenblik werd het gemeenschappelijk vermogen in twee gelijke delen verdeeld die toekomen voor één helft aan de langstlevende echtgenoot en voor de andere helft aan de nalatenschap van de eerststervende (oud artikel 1445 BW).
Het bij notariële akte van 20 februari 2015 toegevoegde ‘beding van ongelijke verdeling van het gemeenschappelijk vermogen’ is een toepassing van artikel (oud) 1451 BW. Als huwelijksvoordeel is het een overeenkomst over het gemeenschappelijk vermogen, en geen overeenkomst over goederen van de nalatenschap van de eerststervende. Het beding kende aan de langstlevende echtgenoot het recht toe om bepaalde in dit beding opgesomde rechten uit te oefenen op het aandeel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen (zie litera a) van het beding). Dit ‘beding van ongelijke verdeling van het gemeenschappelijk vermogen’ kende aan de langstlevende niet het recht toe om haar eigen aandeel in het gemeenschappelijk vermogen toe te voegen aan het aandeel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen. Het beding van voorafname, vermeld in litera b), moet ook in die zin worden begrepen. Er kan overigens geen sprake zijn van enige ‘voorafname’ van hetgeen zich reeds in de kavel van de langstlevende bevindt. Ook het beding in litera c) bevestigt dit waar het over een opname van het aandeel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen spreekt.
Het is volkomen onterecht dat de Vlabel volhoudt dat de door de langstlevende in de akte erfopvolging gedane verklaring inhoudt dat de onroerende goederen van het gemeenschappelijk vermogen zich in hun integraliteit in de nalatenschap van de erflater bevinden. Vooreerst kon de langstlevende echtgenote in de akte erfopvolging niet meer rechten uitoefenen dan ze had.
Ingevolge het huwelijkscontract heeft zij bepaalde rechten uitgeoefend op het aandeel van de eerststervende in het gemeenschappelijk vermogen, en niet op het volledige gemeenschappelijk vermogen (zie ook hierboven).
Bovendien kan de akte van erfopvolging geen wijziging aanbrengen aan het huwelijkscontract. Het is slechts de uitvoering ervan. Ten slotte dient ook de akte erfopvolging binnen haar context te worden gelezen. De akte van erfopvolging strekt ertoe de erfgerechtigden vast te leggen alsook hun gerechtigheden in de nalatenschap van de overledene. Een akte van erfopvolging strekt er geenszins toe om te beschikken over goederen die zich niet in de nalatenschap van de erflater bevinden of om goederen die binnen de kavel van de langstlevende vallen over te dragen naar de kavel van de eerststervende.
Waar in de aangifte van nalatenschap onder ‘aandeel in de erfenis’ de erfgerechtigheden worden uitgedrukt als een breukdeel van de goederen van de gemeenschap dient dit uiteraard te worden gelezen als een breukdeel van de goederen die afhangen van de nalatenschap of als een breukdeel van de goederen die zich bevinden in het aandeel van de erflater in de gemeenschap. Iedere andere lezing zou aan de akte van erfopvolging een draagwijdte geven die ze niet heeft.
Het uitdrukken van de erfgerechtigheden als een breukdeel van de goederen van de gemeenschap, en niet als een breukdeel van de goederen die afhangen van de nalatenschap of als een breukdeel van het aandeel van de erflater in het gemeenschappelijk vermogen, is bovendien te beschouwen als een materiële vergissing. Indien deze materiële vergissing wordt rechtgezet door de betreffende passage te lezen zoals ze had moeten staan, wordt geenszins afbreuk gedaan aan de bewijskracht van de akte.
Het vonnis wordt bevestigd.
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.3.1.1. VCF