Gedaan met laden. U bevindt zich op: Inkohiering na fusie/splitsing Vlaamse Belastingdienst

Inkohiering na fusie/splitsing

Rechtspraak
Rolnummer
2021/2745/A
Datum beslissing
30 januari 2023
Publicatiedatum
29 juni 2023
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Brussel
Status
Definitief

Heffing

  • Inning en Invordering

Wettelijke basis

  • art. 3.2.4.0.1. VCF

Samenvatting

VZW A was eigenaar van een bedrijfsgebouw dat voor de jaren 2017, 2018 en 2019 werd opgenomen in de inventaris van de leegstaande en/of verwaarloosde bedrijfsgebouwen.

Op 19/06/2020 werd VZW A door fusie overgenomen door VZW B. Het gehele vermogen van VZW A, met inbegrip van de eigendom van de bedrijfsruimte, is hierbij overgegaan op VZW B.

Op 24/11/2020 werd de heffing ingekohierd lastens VZW A. Het aanslagbiljet werd op 01/12/2020 verstuurd tevens aan VZW A.

Op 02/12/2020 diende de overnemende VZW B bezwaar in tegen de heffing. Het bezwaar werd afgewezen als ongegrond.

VZW B richt zich vervolgens tot de rechtbank van eerste aanleg te Brussel. Bij vonnis van 30/01/2023

heeft de rechtbank de vordering van VZW B ingewilligd op basis van twee argumenten.

VZW B stelt dat zij niet kan worden aangesproken voor de betaling van de heffing aangezien deze niet correct is ingekohierd. In dit verband voert zij aan dat de belasting is gevestigd ten aanzien van VZW A, terwijl deze VZW op datum van inkohiering reeds door fusie was overgenomen door VZW B. VZW B voert aan dat het kohier is opgesteld op naam van een niet-bestaande rechtspersoon en dus geen enkel gevolg kan teweegbrengen.

De Vlaamse Belastingdienst wees in dit verband ondermeer op art. 3.2.4.0.1 VCF dat voorziet in de mogelijkheid, maar niet in de verplichting om in te kohieren op de overnemende of verkrijgende vennootschap voor belastbare feiten van vóór de fusie. Dit wordt ook bevestigd de memorie van toelichting bij art. 3.2.4.0.1 VCF:

Dit artikel is gebaseerd op artikel 365 van het WIB 92. Er wordt enkel een beperkte aanpassing doorgevoerd opdat de bepaling kan worden toegepast op alle belastingen van de VCF. Deze bepaling biedt de mogelijkheid aan de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie maar niet de verplichting om in dergelijke gevallen in te kohieren op de overnemende vennootschap of de verkrijgende vennootschappen.”

De rechtbank oordeelt dat:

  • uit de stukken blijkt dat VZW A op 19/06/2020 door fusie is overgenomen door VZW B en op die datum is ontbonden zonder vereffening conform art. 13:1 van het Wetboek van vennootschappen en verenigingen.
  • de heffing in november 2020 dus niet kon worden ingekohierd op naam van VZW A aangezien deze had opgehouden te bestaan.

De rechtbank wijst erop artikel 3.2.4.0.1 VCF geen soelaas brengt voor VLABEL aangezien deze bepaling enkel betrekking heeft op vennootschappen en niet op verenigingen.

Aangezien de Vlaamse Belastingdienst, in het licht van deze vaststellingen, in beginsel de mogelijkheid had een subsidiaire aanslag te vestigen op grond van art. 3.7.0.0.2 VCF, heeft de rechtbank ook een uitspraak gedaan betreffende de door VZW B aangevoerde overmacht, welke in casu werd aanvaard door de rechtbank omdat niet getalmd werd met een bouwproject op de betrokken site.