Gedaan met laden. U bevindt zich op: Informatie strafdossier verkregen via BBI - bankgeheim - machtiging - vermoeden van eigendom Vlaamse Belastingdienst

Informatie strafdossier verkregen via BBI - bankgeheim - machtiging - vermoeden van eigendom

Rechtspraak
Rolnummer
20/19/A
Datum beslissing
29 juni 2022
Publicatiedatum
24 oktober 2022
Rechtbank
Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.3.2.5. VCF
  • art. 3.13.1.3.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.1. VCF

Samenvatting

Op 5 april 2011 overlijdt erflater waarbij wegens het vooroverlijden van zijn vrouw de nalatenschap toekomt aan zijn dochter.

De dochter dient een aangifte van nalatenschap in.

Een 7-tal jaar later verkrijgt Vlabel via de BBI een kopie van een strafdossier waar vermeldingen instaan die nuttig kunnen zijn voor de controle van de erfbelasting.

Op basis van dit dossier vroeg Vlabel inlichtingen bij NV P. Deze liet weten dat er sommen werden uitbetaald aan de belastingplichtige.

Omtrent het fiscaal onderzoek

Belastingplichtige voert aan dat Vlabel in het licht van artikel 3.13.1.3.1 VCF niet aantoont dat de dossierbehandelaar taxatie erfbelastingen bevoegd was om informatie te vragen aan en te communiceren met nv P. Aangezien deze bevoegdheid volgens de belastingplichtige niet blijkt uit het administratief dossier, leidt dit tot de nietigheid van de aanslag, minstens dienen de onderzoekshandelingen buiten beschouwing te worden gelaten.

Overeenkomstig artikel 3.13.1.3.1, §1 VCF mag de bevoegde entiteit van de Vlaamse administratie geschreven attesten inzamelen, derden horen, een onderzoek instellen, en binnen de door haar bepaalde termijn, die om wettige redenen kan worden verlengd, van natuurlijke personen of rechtspersonen, alsook van verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid en openbare of ministeriële ambtenaren en officieren alle inlichtingen vorderen die ze nodig acht om de juiste vestiging en inning van de belasting te verzekeren.

Ingevolge §6, eerste lid van voormeld artikel zijn de uitzonderingsbepalingen van §§2 en 3 van voormeld artikel (die wel het bezit van een bepaalde specifieke graad noodzaken) inzake de erfbelasting niet van toepassing, behalve wat de toepassing van §4 betreft (inlichtingen gevraagd door een buitenlandse staat).

Ingevolge §6, tweede, derde en vijfde lid van voormeld artikel wordt een bank-, wissel­, krediet-, en spaarinstelling beschouwd als een derde waarop de bepalingen van §1 van toepassing zijn. Aan deze instellingen kunnen alleen inlichtingen gevraagd worden door een personeelslid met minstens de graad van directeur, als die daartoe gemachtigd is door een personeelslid met minstens de graad van afdelingshoofd. Inzake de erfbelasting moet de machtiging de aanduiding van de overleden persoon bevatten en, als het onderzoek betrekking heeft op feiten die meer dan drie jaar voor het openvallen van de nalatenschap hebben plaatsgevonden, of op verrichtingen die gedaan zijn door een andere persoon dan de overledene of zijn echtgenoot of wettelijk samenwonende, de nauwkeurige aanduiding van de feiten die het voorwerp van de opzoeking uitmaken.

Toepassing makend van de bepalingen, oordeelt de rechtbank dat de dossierbehandelaar taxatie erfbelastingen van Vlabel bevoegd was om informatie te vragen aan en te communiceren met nv P. Uit de stukken waarop de rechtbank acht kan slaan, kan niet worden opgemaakt dat nv P. kwalificeert als een bank-, wissel-, krediet-, of spaarinstelling zoals bedoeld in artikel 3.13.1.3.1, §6, tweede lid VCF.

Omtrent de samenstelling van het fiscaal dossier en de motivering van de aanvullende belasting

Belastingplichtige stelt dat de aanslag nietig moet worden verklaard wegens inbreuk op de beginselen van behoorlijk bestuur en de materiële en formele motiveringsverplichting van de fiscale administratie.

De rechtbank treedt Vlabel bij dat een inbreuk op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en de materiële en formele motiveringsverplichting, niet aan de orde zijn:

Omtrent de samenstelling van de belastbare basis en het wettelijk vermoeden overeenkomstig artikel 2.7.3.2.5 VCF.

Belastingplichtige stelt dat Vlabel ten onrechte toepassing heeft gemaakt van artikel 2.7.3.2.5 VCF, nu geen “akte van eigendom” voorligt die aantoont dat haar vader eigenaar was van het vermeende actief. De informatie verkregen van nv P. en het verslag van de Financiële Cel voor Informatieverwerking kunnen volgens belastingplichtige niet beschouwd worden als een “akte van eigendom”. Zij voert aan dat de bewijslast bij Vlabel berust en niet kan worden omgekeerd. Volgens haar levert Vlabel het vereiste bewijs evenmin op grond van artikel 3.17.0.0.1 VCF

Het effectenregister van nv P. kan beschouwd worden als een “akte van eigendom” waaruit onbetwistbaar de eigendom van de effecten op naam van de vader van belastingplichtige blijkt op datum van diens overlijden. Vlabel legt de e-mail van 24 juli 2018 (met bijlagen) vanwege nv P. voor waaruit niet enkel het bestaan van het effectenregister blijkt, maar ook dat de vader van belastingplichtige de effecten heeft aangekocht, en coupons uitbetaald kreeg in de periode van drie jaar voorafgaand aan zijn overlijden.

Deze verklaring van nv P. inzake het effectenregister vormt terdege een bewijs van het bestaan van een akte van eigendom op het tijdstip van overlijden van de vader van belastingplichtige. Immers, als er een effectenregister bestond op naam van de vader en als er met betrekking tot dit effectenregister sinds de aanmaak ervan niets veranderd was tot op het tijdstip van diens overlijden, dan betekent zulks dat de begunstigde van deze effecten in het effectenregister steeds de vader was en is gebleven en dat de eigendomsrechten terdege vaststaan. Het voorleggen zelf van dit effectenregister is niet vereist, nu Vlabel bewijst dat dit register (dat nv P. ten behoeve van de vader had opgesteld) als dusdanig bestaat.

Het bestaan van het effectenregister wordt ten overvloede bevestigd door de fiscale lijst 201 van nv P. Deze lijst is in combinatie met de aankoopborderellen (stukken 21 en 22 in stuk 31 van Vlabel) terdege een titel van eigendom ten bate van de vader van belastingplichtige, omdat nv P. erin erkent op datum van het overlijden van de vader van belastingplichtige diens debiteur te zijn van de stukken die zij oplijst. Deze lijst toont met zekerheid aan dat de daarin vermelde effecten op het ogenblik van diens overlijden toebehoorden aan de vader van belastingplichtige, zoniet was er geen reden voor nv P. om deze lijst aan de administratie over te maken. Waar deze lijst attesteert dat de erin voorkomende effecten op datum van het overlijden van de vader van belastingplichtige diens eigendom waren, attesteert dit a fortiori dat zij een periode van drie jaar voorafgaand aan het overlijden, diens eigendom waren.

Belastingplichtige stelt dat haar vader de effecten nog vóór diens overlijden aan haar geschonken had bij wijze van handgift. Daarvan ligt evenwel geen concreet bewijsmateriaal voor. Ook de (vaste) datum van de beweerde handgift blijkt uit niets. Zelfs indien belastingplichtige het bewijs van de handgift zou leveren, ontsnappen de effecten niet aan de successiebelasting. Aangezien het ter zake gaat om een schenking van roerende goederen waarover het registratierecht niet werd geheven, zal hierop artikel 2.7.1.0.5. VCF van toepassing zijn en worden deze gelden geacht nog steeds deel uit te maken van de nalatenschap en door de begiftigde als legaat te zijn verkregen . De artikelen 2.7.1.0.5. VCF en 2.7.3.2.5. VCF vullen elkaar op dit punt volledig aan. Voorhouden dat er een schenking heeft plaatsgehad brengt geen aarde aan de dijk.

Ook indien het wettelijk vermoeden niet zou kunnen gelden ingevolge artikel 2.7.3.2.5., tweede lid VCF, dan nog kan Vlabel het bestaan van de akte van eigendom inroepen als een element van vermoeden vermeld in artikel 3.17.0.0.1 VCF. Vlabel toont in dat geval het roerend verzuim in hoofde van belastingplichtige afdoende aan, middels een vermoeden dat gesteund is op de informatie verkregen van nv P., de fiscale lijst 201, het xl-bestand van nv P. met overzicht van de uitgevoerde betalingen van de effecten aangekocht door de vader van belastingplichtige en het strafdossier met inbegrip van het verslag van de Cel voor Financiële Informatieverwerking met de bijhorende stukken waaronder aankoopbewijzen van de effecten met ontvangstbevestiging, betalingsborderellen van de coupons, rekeningoverzichten etc. Uit deze documenten blijkt duidelijk het aantal effecten alsook de waarde ervan op datum van overlijden.

Het komt aan belastingplichtige toe het tegenbewijs te leveren. De rechtbank oordeelt op basis van de voorgelegde stukken dat zij het vereiste tegenbewijs niet levert. Ze legt zelf geen stukkenbundel voor, maar ook op basis van de stukken (van belastingplichtige) die Vlabel voorlegt, blijkt niet dat de kwestieuze goederen niet meer in het vermogen van de vader van belastingplichtige aanwezig waren op het tijdstip van diens overlijden.

Daarbij stelt de rechtbank vast dat de strafklacht van belastingplichtige lastens X en ook de daaropvolgende burgerlijke procedures, die zich alle situeren in 2014 en later, slechts betrekking hebben op vijf obligaties. Uit niets blijkt bovendien dat deze effecten reeds ontvreemd waren toen de vader van belastingplichtige op 5 april 2011 overleed, temeer nu de coupons in de jaren voorafgaand aan zijn overlijden nog aan hem uitbetaald zijn geweest. Het is pas in 2013 dat de materiële coupures door X aangeboden werden aan de emittent. Daartegen heeft belastingplichtige tijdig verzet aangetekend en de effecten zijn aan haar uitbetaald geweest in haar hoedanigheid van erfgenaam. Aldus zijn deze coupures a fortiori op te nemen in het actief van de nalatenschap.