Geen aangifte uitkering pensioenfonds door bijzondere legataris - belastingverhoging art. 3.18.0.0.9 VCF terecht geheven
- Rolnummer
- 18/3102/A
- Datum beslissing
- 13 mei 2020
- Publicatiedatum
- 13 mei 2020
- Rechtbank
- Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
- Status
- Definitief
Beschrijving
Samenvatting
Mevr. V is overleden op 9 januari 2017 nalatende 3 wettige erfgenamen.
De fiscale administratie wordt in kennis gesteld via het Pensioenfonds X dat twee overlijdenskapitalen van de erflater voor een totaal van 160.995,69 euro worden uitgekeerd aan de bijzondere legataris mevr. D.
Deze uitkeringen worden niet opgenomen in de aangifte van nalatenschap van de wettige erfgenamen. Bij brief van 28 juli 2017 vraagt de belastingadministratie aan de bijzondere legataris mevr. D. om in toepassing van art. 3.3.1.0.5, §1, lid 2 VCF, aangifte te doen van deze uitkeringen, die krachtens art. 2.7.1.0.6, §1 VCF moeten worden belast als een fictief legaat, binnen een termijn van 3 maanden vanaf de 3de werkdag volgend op de datum van verzending van het verzoek.
Bij gebreke aan respons vanwege mevr. D. wordt zij bij brief van 20 september 2017 in kennis gesteld dat een ambtshalve aanslag op grond van de gegevens die werden verstrekt door het Pensioenfonds KBC ten bedrage van 84.657,20 euro, zal worden gevestigd. Het voornemen tot het aanrekenen van een belastingverhoging van 20%, hetzij 16.929,44 euro wordt aangekondigd.
Bij brief van notaris V. wordt uiteengezet dat de niet-aangifte berust op een misverstand in hoofde van mevr. D. die er verkeerdelijk van uitging dat de notaris ook het verzoek tot aangifte zou hebben ontvangen. De notaris vraagt de belastingverhoging kwijt te schelden.
De kennisgeving van aanslag van ambtswege van 20 september 2017 vermeldt volgens de rechtbank de reden, de decretale bepalingen en de maatstaf van de verhoging, zodat deze kennisgeving een afdoende motivering van de opgelegde belastingverhoging inhoudt. Het aanslagbiljet herneemt de reden voor het opleggen van een belastingverhoging en het bedrag ervan wordt erin bepaald. Er is aldus geen gebrek aan motivering van de belastingverhoging vast te stellen.
Men beweert de brief van 28 juli 2017 waarin de belastingadministratie verzoekt om aangifte van het legaat te doen niet te hebben ontvangen. Nochtans verwijst de notaris uitdrukkelijke naar de ontvangst van de brief van 28 juli 2017 zodat het weinig ernstig overkomt thans te beweren deze brief niet te hebben ontvangen.
Mevr. D. laat gelden geen fout te hebben begaan en al het nodige te hebben gedaan om ervoor te zorgen dat zij aan al haar verplichtingen zou voldoen. Ook deze bewering kan de rechtbank niet aannemen, gezien men geen mandaat tot aangifte aan de notaris heeft gegeven en deze notaris pas heeft ingeschakeld nadat zij een kennisgeving van aanslag van ambtswege heeft ontvangen. Klaarblijkelijk was dit mandaat aan de notaris slechts beperkt tot een vraag tot kwijtschelding van de belastingverhoging en was er geen instructie vooralsnog een aangifte in te dienen. Het is duidelijk dat eiseres nooit de intentie heeft gehad om een aangifte in te dienen. De niet-indiening maakt een inbreuk uit.
De rechter kan toetsen of de opgelegde geldboete evenredig is met de begane inbreuken en kan, in voorkomend geval, de boete kwijtschelden of verminderen, daarbij rekening houdend met de zwaarte van de inbreuk, de hoogte van de reeds opgelegde sancties en de mate waarin de Administratie bij het opleggen van de sanctie zelf gebonden is door wettelijk voorgeschreven tarieven. De opgelegde boete moet echter haar bedoeld effect bereiken, namelijk de belastingplichtige te ontmoedigen inbreuken te plegen en hem af te schrikken te recidiveren. De rechtbank stelt vast dat de opgelegde belastingverhoging in overeenstemming is met de decretale regelgeving. De belastingverhoging is procentueel bepaald en staat in proportie tot de begane inbreuk. Er is dan ook geen reden om de bestreden belastingverhoging kwijt te schelden of te verminderen.
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 3.18.0.0.9. VCF