Gedinghervatting – beschikkingsbeginsel – uitwisseling gegevens tussen DIV en fiscale administratie
- Rolnummer
- 2016/AR/2075
- Datum beslissing
- 25 juni 2019
- Publicatiedatum
- 25 juni 2019
- Rechtbank
- Hof van Beroep te Antwerpen
- Status
- Definitief
Heffing
- Jaarlijkse verkeersbelasting
Wettelijke basis
- art. 1, §1 W 28/07/1938
- art. 6, §1 KB 20/07/2001
- art.2 WIGB en 413 WIGB
Samenvatting
Wat de gedinghervatting door het Vlaams Gewest betreft oordeelt het Hof dat het Vlaams Gewest beschikt over de vereiste hoedanigheid en het belang aangezien zij sedert 1 januari 2011 zelf zorgt voor het vestigen en de inning van de verkeersbelastingen, zijnde een gewestelijke belasting.
In de rechtspraak wordt de substitutie van rechtswege van de gemeenschappen en de gewesten in plaats van de Staat aanvaard. De rechtsopvolging vindt aldus van rechtswege plaats zodat een gedinghervatting doelloos is.
Aangaande het beschikkingsbeginsel stelt het Hof dat het voorwerp van de eis wordt bepaald door de conclusies en wanneer een vordering niet meer wordt herhaald in de syntheseconclusies, ze geen deel meer uitmaakt van de vorderingen en middelen waarop de eerste rechter moest antwoorden. De rechter die toch een dergelijke vordering toekent die niet meer herhaald werd in de syntheseconclusies doet uitspraak ultra petita en schendt het beschikkingsbeginsel zodat het vonnis nietig is.
Wat de gegevensuitwisseling tussen de DIV en de belastingadministratie betreft verwijst het Hof naar de redengeving in het arrest van het Hof van Cassatie van 10 maart 2016, gewezen in deze zaak, waarin gesteld werd dat uit de wetsgeschiedenis van artikel 101 Programmawet 27 december 2005 dat het artikel 4, §2, c WIGB (fiscale definitie van lichte vrachtauto) heeft ingevoerd, blijkt dat de keuringsstations toezicht houden op de technische kenmerken eigen aan de fiscale definitie van de aangeboden voertuigen en zij deze gegevens kunnen uitwisselen met de fiscale overheid. Aldus leveren de inlichtingen die door deze diensten spontaan aan de fiscale overheid worden meegedeeld, geen onrechtmatig verkregen bewijs op.
Inzake verkeersbelasting ontstond de belastingschuld rechtstreeks uit de wet. Zelfs indien de administratie geen uitnodiging tot betaling (UTB) had verstuurd, moest overeenkomstig art. 29 WIGB de verkeersbelasting spontaan worden betaald. Het was slechts bij gebrek aan betaling van de verkeersbelasting dat er tot inkohiering werd overgaan om over een uitvoerbare titel te beschikken. (Toepassing art. 413 WIB en art. 2 WIGB)
Betreffende de verkeersbelasting voor AJ 2007 stelt het Hof dat deze rechtsgelding werd gevestigd na inkohiering.
Betreffende de verkeersbelasting voor AJ 2008 oordeelt het Hof dat aangezien VLABEL het kohier niet kan voorleggen (dit ontbrak in het door de FOD Financiën overgemaakte dossier) en dus ook niet kan aantonen dat de belasting wel degelijk ingekohierd werd nadat er slechts gedeeltelijk tot betaling is overgegaan naar aanleiding van de UTB, de opgelegde verkeersbelasting voor aanslagjaar 2008 geen gevolg meer kan hebben (behalve voor het gedeelte dat vrijwillig werd vereffend).