Gedaan met laden. U bevindt zich op: Duitse transitplaat Vlaamse Belastingdienst

Duitse transitplaat

Rechtspraak
Rolnummer
2018/AR/1501
Datum beslissing
29 oktober 2019
Publicatiedatum
29 oktober 2019
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Jaarlijkse verkeersbelasting

Wettelijke basis

Artikel 3, §1 KB dd. 20.07.2001 betreffende de inschrijving van voertuigen

Samenvatting

Het Hof van Beroep stelt dat het niet blijkt dat Vlabel op grond van art. 3, §1 KB dd. 20.07.2001 betreffende de inschrijving van voertuigen vereist, op straffe van een boete, dat een tweedehandsvoertuig met een geldige transitplaat uit een andere lidstaat van de EU, dat wordt verplaatst van de andere lidstaat naar de woonplaats van de invoerder in België, is ingeschreven in het DIV alvorens het de Belgische grens oversteekt.

Vlabel stelt wel klaar en duidelijk dat eenmaal in België de betrokkene zo spoedig mogelijk aan alle formaliteiten moet voldoen, en de wagen moet inschrijven bij de DIV. Er mogen op dat moment enkel verplaatsingen worden gedaan ten dienste van deze formaliteiten. Vlabel stelt terecht dat indien niet onmiddellijk tot inschrijving wordt overgegaan, de betrokkene een inbreuk op art. 3 van voormeld KB maakt.

Het Hof stelt verder dat geïntimeerde geen enkel objectief bewijsstuk voorlegt waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk rechtstreeks vanuit Duitsland naar huis reed en daarbij een verplaatsing verrichtte waarvan kan worden aangenomen dat die enkel gericht was op het vervullen van de wettelijk verplichte formaliteiten. Bij gebrek aan bewijs kon de belastingdienst terecht aannemen dat hij het voertuig in België in het verkeer heeft gebracht en onderworpen was aan het voormelde art. 3 van het KB dd. 20.07.2001.

Het Hof stelt vervolgens vast dat geïntimeerde voor de niet-inschrijving van het voertuig werd vrijgesproken door de Politierechtbank te Antwerpen en stelt verder dat de voorgaande analyse op grond waarvan het hof oordeelt dat de geïntimeerde het bewijs niet voorlegt van zijn stelling, niet op te vatten is als “aanwijzingen zijn van nieuwe of pas aan het licht gekomen feiten, of indien er sprake was van een fundamenteel gebrek in het vorige proces, die de uitkomst van de zaak zouden of zou kunnen beïnvloeden”, zoals bedoeld in art. 4 van het zevende protocol bij het EVRM.

De vrijspraak voor het niet inschrijven van het voertuig en de huidige boete wegens het niet inschrijven van het voertuig zijn onmiskenbaar in wezen dezelfde feiten. De vrijspraak was definitief en dezelfde feiten kunnen nadien niet meer leiden tot een nieuwe vervolging. De boete dient dus te worden ontheven.