Decreet nieuwe indeling in categorieën van automatische ontspanningstoestellen - beroep tot vernietiging verworpen
- Rolnummer
- 7998
- Datum beslissing
- 27 maart 2024
- Publicatiedatum
- 21 mei 2024
- Rechtbank
- Grondwettelijk Hof
- Status
- Definitief
Heffing
- Belasting op automatische ontspanningstoestellen
Wettelijke basis
- art. 2.12.3.0.1. VCF
- art. 3.3.1.0.15. VCF
Samenvatting
Verzoeker is een statutaire beroepsvereniging, voor en door fabrikanten, distributeurs, exploitanten en uitbaters van kansspelen voor kansspelinrichtingen klasse II (speelhallen) en kansspelinrichtingen klasse III (drankgelegenheden). De leden van verzoeker menen rechtstreeks te worden beïnvloed door de inwerkingtreding van het bestreden decreet.
Met het decreet van 25 november 2022 tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013, wat betreft de indeling in categorieën van automatische ontspanningstoestellen, heeft de Vlaamse decreetgever de indeling van automatische ontspanningstoestellen, die de basis vormt voor het toe te passen tarief, gewijzigd. Met de nieuwe indeling wordt de categorie, en dus ook het tarief, afhankelijk van de maximale inzet en/of de winstmogelijkheden van een toestel. Voor automatische ontspanningstoestellen waarbij geen prijs kan worden gewonnen, wordt het nultarief toegepast. Met de nieuwe indeling worden ook sommige tarieven aangepast. De nieuwe tarieven volgen dezelfde logica als de nieuwe indeling: hoe meer het toestel kan beschouwd worden als een louter goktoestel (op basis van maximale inzet en winst), hoe hoger het tarief wordt ingesteld. Categorie 2-toestellen worden voortaan belast aan 500 euro per jaar per toestel in plaats van 150 euro. Toestellen die volgens de Kansspelwet geen kansspelen zijn, worden beschouwd als behendigheidsspelen en behoren tot categorie 3 als met het spel een prijs kan worden gewonnen, van welke aard dan ook. Deze toestellen worden voortaan belast aan 55 euro per jaar per toestel in plaats van 0 euro.
In zijn eerste middel haalde verzoeker aan dat het decreet niet aan de Europese Commissie werd meegedeeld overeenkomstig artikel 5, lid 1 van richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij, en er bijgevolg een schending is van de artikelen 10 en 11 van de Grondwet.
Het Grondwettelijk Hof oordeelde dat het eerste middel onontvankelijk is bij gebrek aan uiteenzetting door verzoekende partij op welke wijze de aangehaalde bepalingen de aangehaalde referentienormen zouden schenden.
In het tweede middel haalde verzoeker vier discriminaties aan:
- In het eerste onderdeel (van het tweede middel) wordt aangehaald dat er een ongeoorloofd onderscheid zou bestaan tussen toestellen categorie 2 en toestellen categorie 3, omdat de Vlaamse decreetgever niet aantoont dat het risico op gokverslaving groter is voor toestellen van categorie 2 in vergelijking met toestellen van categorie 3.
Het Grondwettelijk Hof oordeelt als volgt:
Het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie sluit niet uit dat een verschil in behandeling tussen categorieën van personen wordt ingesteld, voor zover dat verschil op een objectief criterium berust en het redelijk verantwoord is. Dat beginsel verzet er zich overigens tegen dat categorieën van personen, die zich ten aanzien van de betwiste maatregel in wezenlijk verschillende situaties bevinden, op identieke wijze worden behandeld, zonder dat daarvoor een redelijke verantwoording bestaat.
Het bestaan van een dergelijke verantwoording moet worden beoordeeld rekening houdend met het doel en de gevolgen van de betwiste maatregel en met de aard van de ter zake geldende beginselen; het beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie is geschonden wanneer vaststaat dat geen redelijk verband van evenredigheid bestaat tussen de aangewende middelen en het beoogde doel.
Bij het bepalen van zijn beleid in fiscale zaken beschikt de decreetgever over een ruime beoordelingsbevoegdheid. Dat is met name het geval wanneer hij de belastingplichtigen, de belastbare materie, de heffingsgrondslag, de aanslagvoet en de eventuele belastingvrijstellingen bepaalt van de belastingen waarin hij voorziet. Het Hof vermag, in die aangelegenheid, de beleidskeuzen van de decreetgever, alsook de motieven die daaraan ten grondslag liggen, slechts af te keuren indien zij op een manifeste vergissing zouden berusten of indien zij kennelijk onredelijk zouden zijn.
Uit de parlementaire voorbereidingen blijkt dat de decreetgever de tarieven voor de verschillende categorieën van betrokken toestellen heeft vastgesteld, waarbij rekening wordt gehouden met de rendabiliteit ervan, de aard van het voorgestelde spel en de veelvuldigheid van de inzet. Daarnaast heeft de decreetgever, door de verhoging van de belasting op een bepaalde categorie van toestellen, op meer nauwkeurige wijze de strijd willen aanbinden tegen de gevaren die gepaard gaan met de kansspelen, en de spelers willen beschermen ten aanzien van een type toestellen dat specifieke kenmerken vertoont in verband met het risico van verslaving. In het licht van dat doel is het in het eerste onderdeel van het tweede middel bestreden verschil in behandeling niet zonder redelijke verantwoording.
- In het tweede onderdeel (van het tweede middel) meent verzoeker tevens dat er een ongeoorloofd onderscheid bestaat tussen automatische ontspanningstoestellen in casino’s en deze in speelhallen, drankgelegenheden, wedkantoren of kermissen, omdat toestellen in casino’s niet onderworpen worden aan de belasting op automatische ontspanningstoestellen (vast tarief), maar wel aan de belasting op spelen en weddenschappen (percentage). Verzoeker meent dat het verschil in behandeling niet strookt met de door de Vlaamse decreetgever gegeven verantwoording, zijnde gelijkaardige toestellen op dezelfde manier belasten.
- In het derde onderdeel (van het tweede middel) meent verzoeker dat er een ongeoorloofd onderscheid is tussen automatische ontspanningstoestellen die online worden aangeboden en deze die in speelhallen, drankgelegenheden, wedkantoren of kermissen worden aangeboden omdat de online variant onderworpen worden aan de belasting op spelen en weddenschappen en niet aan de belasting op automatische ontspanningstoestellen, en verzoeker meent dat er geen redelijke verantwoording bestaat om een onderscheid te maken tussen de online aangeboden variant en de fysieke automatische ontspanningstoestellen.
- In het vierde onderdeel (van het tweede middel) tot slot meent verzoeker dat er een ongeoorloofd onderscheid bestaat tussen automatische ontspanningstoestellen die online worden aangeboden door de Nationale Loterij (“Woohoo-games”) en deze die worden aangeboden in speelhallen, drankgelegenheden, wedkantoren of kermissen. De automatische ontspanningstoestellen die online worden aangeboden door de Nationale Loterij worden niet onderworpen aan de belasting op automatische ontspanningstoestellen, noch aan de belasting op de spelen en weddenschappen. Verzoeker meent dat er geen redelijke verantwoording is om een onderscheid te maken tussen de online varianten van automatische ontspanningstoestellen die door de Nationale Loterij worden aangeboden, en de automatische ontspanningstoestellen die worden aangeboden in speelhallen, drankgelegenheden, wedkantoren of kermissen.
Het tweede, derde en vierde onderdeel van het tweede middel werden onontvankelijk verklaard door het Grondwettelijk Hof.
Een middel dat is gericht tegen een verschil in behandeling dat niet uit het decreet van 25 november 2022 voortvloeit, maar reeds is vervat in een vroeger decreet of een vroegere wet, is niet ontvankelijk.