Curator onbeheerde nalatenschap - aangifteverplichting - belastingverhoging wegens niet-indiening aangifte
- Rolnummer
- 20/3109/A en 20/3110/A
- Datum beslissing
- 21 december 2021
- Publicatiedatum
- 29 september 2022
- Rechtbank
- Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
- Status
- Definitief
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 3.18.0.0.9. VCF
- art. 3.3.1.0.5. VCF
Samenvatting
Mevrouw B. is overleden op 22 oktober 2015.
Op 13 juni 2019 werd meester D als curator over de onbeheerde nalatenschap aangesteld.
Op 6 november 2019 wordt door het advocatenkantoor D aan VLABEL gevraagd om uitstel te verlenen met betrekking tot de aangifte van de nalatenschap omdat de curator nog steeds over geen enkel coördinaat beschikt omtrent de erfgenamen.
Bij brief van 8 november 2019 meldt VLABEL aan het advocatenkantoor dat art. 3.3.1.0.7 VCF bepaalt dat een verzoek tot verlenging van de aangiftetermijn moet worden ingediend binnen de indieningstermijn, welke verstreek op 14 oktober 2019, zodat men niet kan voldoen aan het verzoek van de curator over de onbeheerde nalatenschap.
Bij brief dd. 13 februari 2020 meldt de dossierbehandelaar aan het advocatenkantoor dat er een ambtshalve erfbelasting zal gevestigd worden waarbij een belastingverhoging van 20% van de rechten zal worden geheven wegens niet-indiening van de aangifte van nalatenschap. Tevens meldt de dossierbehandelaar dat de erfbelasting ambtshalve geheven zal worden indien hij voor 20 maart 2020 van de curator over de onbeheerde nalatenschap geen reactie ontvangt.
Op 15 mei 2020 stuurt VLABEL aan het advocatenkantoor een aanslagbiljet in de erfbelasting voor het aanslagjaar 2015. Een boete van 20% van de rechten wordt geheven wegens niet-indiening van de aangifte. Dit in toepassing van art. 3.18.0.0.9 VCF.
Er werd bezwaar ingediend tegen de aanslag. Dit bezwaar werd afgewezen.
Inzake het legaliteitsbeginsel
De curator argumenteert dat hij decretaal niet gehouden was tot het indienen van de aangifte van nalatenschap (overeenkomstig art. 3.3.1.0.5 VCF) en dat hij derhalve niet gesanctioneerd kan worden (overeenkomstig art. 3.18.0.0.9 VCF) omwille van het feit dat hij geen aangifte van nalatenschap binnen de wettelijk bepaalde termijn indiende.
Art. 3.3.1.0.5 §2 VCF luidt:
Ҥ2. De termijn voor de indiening van de aangifte, vermeld in paragraaf 1, eerste en derde lid, is vier maanden vanaf de datum van het overlijden, als zich dat in het rijk heeft voorgedaan. De termijn bedraagt vijf maanden als het overlijden in een ander land binnen de Europese Economische Ruimte plaatsvond, en zes maanden als de persoon overleden is buiten de Europese Economische Ruimte.
(…)
In afwijking van het eerste lid is de termijn voor de indiening van de aangifte, vermeld in paragraaf 1, eerste lid, in geval van een onbeheerde nalatenschap als vermeld in artikel 811 van het Burgerlijk Wetboek, vier maanden vanaf de aanstelling van de curator, vermeld in artikel 813 van het Burgerlijk Wetboek.”
De rechtbank stelt vast dat eiser niet kan ontkennen dat hij niet wist dat een aangifte moest worden ingediend. Eiser vroeg immers in zijn bericht van 6 november 2019 om een verlenging van de aangiftetermijn. Het is dan ook een raadsel voor de rechtbank waarom hij een verlenging vraagt van de indieningstermijn, indien eiser van mening zou zijn dat hij geen aangifte moest indienen.
In dit verband merkt de rechtbank op dat het gemaakte onderscheid tussen enerzijds de erfgenaam, legataris of begiftigde en anderzijds de curator over de onbeheerde nalatenschap enkel betrekking heeft op het aanvangspunt van de termijn die aan de beide categorieën gegund wordt om de aangifte van nalatenschap in te dienen. Dit onderscheid wordt niet gemaakt op het niveau van de verplichting zelf om een aangifte van nalatenschap in te dienen. Deze bedraagt 4 maanden voor alle categorieën zonder onderscheid.
De rechtbank is van oordeel dat er geen schending van het legaliteitsbeginsel voorligt. Des te meer daar eiser in de beschikking van 31 januari 2019 in volgende bewoordingen werd aangesteld: “Bepaalt dat de aangestelde curator (…): Uiterlijk vier maanden na de aanstelling een erfrechtverklaring indient bij de Vlaamse Belastingdienst.”
Inzake art. 3.18.0.0.9 VCF
Eiser argumenteert dat de sanctiebepaling van art. 3.18.0.0.9 VCF niet van toepassing is.
Art. 3.18.0.0.9 bepaalt:
“De erfgenaam, legataris of begiftigde die geen aangifte als vermeld in artikel 3.3.1.0.5 of 3.3.1.0.6 indient, betaalt een belastingverhoging die gelijk is aan 20% van de verschuldigde erfbelasting.”
De rechtbank stelt vast dat eiser als curator over de onbeheerde nalatenschap nagelaten heeft om spontaan een aangifte in te dienen binnen de uiterste indieningstermijn van 4 maanden. De rechtbank is van oordeel dat eiser minstens onvoorzichtig in deze is geweest. Eiser heeft geen aangifte ingediend zodat een belastingverhoging van 20% van toepassing is.
Inzake de belastingverhoging
Eiser vraagt een kwijtschelding of vermindering van de belastingverhoging. Hij stelt geen fout te hebben begaan.
De rechtbank is van oordeel dat eiser dient te bewijzen dat hij geen fout heeft begaan. Nu de rechtbank heeft besloten dat eiser onvoorzichtig is geweest kan hij de afwezigheid van fout niet meer bewijzen. Des te meer daar eiser over alle stukken beschikte om de aangifte betreffende deze onbeheerde nalatenschap op te maken. De lijst 201 was beschikbaar alsook de verzekering uitvaartkosten en de verzekering inboedel.
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat de afwezigheid van fout in hoofde van eiser niet afdoende is aangetoond werd de belastingverhoging terecht opgelegd. Een nalatigheid met name ‘het stilzitten om bepaalde handelingen te stellen’, waarbij de wettelijke termijn werd overschreden, kan geen element zijn om een vermindering van de belastingverhogingen te verantwoorden.