Burgerrechtelijke procedure - aansprakelijkheidsvordering tegen VLABEL - geen rekening gehouden met vermoedelijke biologische dochter - (geen) schending vertrouwensbeginsel - vaststelling vaderschap na overlijden - verandering in devolutie
- Rolnummer
- 2021/AR/1492
- Datum beslissing
- 17 oktober 2022
- Publicatiedatum
- 29 juni 2023
- Rechtbank
- Hof van Beroep te Antwerpen
- Status
- Definitief
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.2.0.1. VCF
Samenvatting
De consoorten B. (halfzussen en halfbroer van de erflater) gingen over tot dagvaarding van het Vlaamse Gewest in tussenkomst en vrijwaring. Zij hielden voor dat zij niet op de hoogte waren van het bestaan van een biologische dochter van de erflater, dat het Vlaamse Gewest foutief gehandeld had door hen tot de nalatenschap te roepen, wetende dat de erflater een dochter had die aanspraak maakte op de erfenis zodat zij de erfenis te goeder trouw aanvaard hadden. Volgens de consoorten B. maakte dit handelen in hoofde van het Vlaamse Gewest een inbreuk uit op het vertrouwensbeginsel.
In het bestreden vonnis van de rechtbank van eerste aanleg Limburg, afd. Hasselt werd geoordeeld dat het Vlaamse Gewest het vertrouwensbeginsel en zorgvuldigheidsbeginsel had geschonden doordat VLABEL het gegeven dat de erflater een dochter had, genegeerd had waardoor bij de consoorten B. een gerechtvaardigd vertrouwen gewekt werd dat zij de gelden die zij ontvingen, zouden mogen houden.
In essentie stelt het Vlaamse Gewest dat natuurlijke kinderen slechts erven voor zover een afstamming werd vastgesteld, hetgeen pas op 5 september 2019 werd vastgesteld, zijnde na het ogenblik van het ambtshalve taxatievoorstel, waardoor de belasting werd geheven op de schijnbare toestand op het ogenblik van overlijden en het Vlaamse Gewest in deze is opgetreden als een normale zorgvuldige overheid.
Het voorwerp van het hoger beroep is beperkt tot de vraag of het Vlaamse Gewest de consoorten B. al dan niet vrijwaring verschuldigd is ingevolge het niet-betwiste feit dat de consoorten B. nog een bedrag van 66.337,93 euro verschuldigd zijn aan mevrouw R., de dochter van de erflater.
Uit de voorgelegde correspondentie leidt het Hof enerzijds af dat aan VLABEL minstens sinds 24.04.2018 het bestaan van een biologische dochter van de overledene werd gemeld en anderzijds dat deze dienst pas op 27.11.2019 in kennis werd gesteld dat een procedure tot vaststelling van vaderschap gevoerd was, zijnde door mededeling van het op 05.09.2019 tussengekomen vonnis van vaststelling van vaderschap.
Het Hof merkt op dat enkel het bestaan van een biologische dochter aan VLABEL gemeld werd, doch dat dit geen zekerheid inhield, nu dit enkel gemeld werd door de raadsman van mevrouw R. en ook de notaris op 14.11.2018 liet weten dat ‘de erflater mogelijk een dochter zou hebben’. Het Hof is van oordeel dat uit de correspondentie voorafgaandelijk voormelde e-mail van 27.11.2019 niet kan worden afgeleid dat de biologische dochter van plan was een gerechtelijke procedure op te starten teneinde het vaderschap in hoofde van de erflater te horen vaststellen. Evenmin werd in deze periode vóór 27.11.2019 door mevrouw R. of haar raadsman op enig ogenblik gemeld dat een procedure gevoerd werd of zou gevoerd worden, laat staan dat een vonnis verwacht werd. Pas op 27.11.2019 werd voor het eerst melding gemaakt van de gevoerde procedure door het overmaken van het vonnis van 05.09.2019, zijnde meer dan een half jaar nadat het aanslagbiljet inzake erfbelasting ten laste van consoorten B. werd gevestigd en verzonden.
Het Hof stelt bovendien vast dat VLABEL op het ogenblik van het vestigen van de aanslag niet anders kon dan deze te vestigen lastens de consoorten B., nu zij alsdan als enige erfgenamen bekend stonden (art. 2.7.2.0.1 VCF), waarbij zij de normale procedure gevolgd heeft. De loutere kennisgeving van het bestaan van een biologische dochter van de overledene aan VLABEL heeft immers niet voor gevolg dat hiermee rekening kan worden gehouden, nu inzake de erfopvolging met natuurlijke kinderen slechts rekening kan en mag worden gehouden in zoverre de afstamming is vastgesteld, hetgeen alsdan niet het geval was. Evenmin werd vóór vestiging van de ambtshalve aanslag ten laste van consoorten B. melding gemaakt dat een dergelijke procedure werd gevoerd of zou gevoerd worden.
Het Hof is van oordeel dat van een met normale voorzichtigheid en zorgvuldigheid handelende administratie die zich in vergelijkbare omstandigheden bevindt niet verwacht kan worden dat zij proactief gaat informeren naar mogelijke procedures die rechtsonderhorigen eventueel overwegen te zullen voeren. Alleszins staat vast dat op datum van ambtshalve aanslag lasten consoorten B. geen enkel document (vonnis, rijksregister, …) aantoonde dat mevrouw R. erfgenaam was van de overledene.
Het Hof komt derhalve tot het besluit dat geen fout in hoofde van VLABEL wordt bewezen.