Bezwaartermijn eurovignet
- Rolnummer
- F.15.0151.N en F.15.0144.N
- Datum beslissing
- 16 juni 2017
- Publicatiedatum
- 16 juni 2017
- Rechtbank
- Hof van Cassatie
- Status
- Definitief
Heffing
- Eurovignet
Wettelijke basis
- art. 3.5.2.0.1. VCF
- art. 3.6.0.0.1. VCF
- art. 2, 4° van de Wet van 11.04.1994 op de openbaarheid van bestuur
- art. 371 WIB92
- art. 376 §1, 1° WIB92
Samenvatting
Het Hof van Cassatie heeft zich op 16 juni 2017 in twee arresten uitgesproken over de volgende punten:
- de problematiek van de bezwaartermijn inzake eurovignet,
- de vraag of art. 2, 4° van de Wet van 11.04.1994 op de openbaarheid van bestuur al dan niet van toepassing is op de aan de betaling voorafgaande uitnodigingen tot betaling,
- de vraag of een gebeurtenis (hier een arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie) al dan niet als een nieuw feit of bescheid te beschouwen is in de zin van artikel 376 §1, 1° WIB92 (tegenwoordig 3.6.0.0.1, §1 VCF).
Krachtens artikel 371, eerste lid, WIB92, in de versie zoals hier van toepassing, moeten de bezwaarschriften worden gemotiveerd en op straffe van verval worden ingediend binnen een termijn van zes maanden te rekenen van de derde werkdag volgend op de datum van verzending van het aanslagbiljet waarop de bezwaartermijn vermeld staat, dan wel de datum van de kennisgeving van de aanslag of van de inning van de belastingen op een andere wijze dan per kohier.
Op grond van deze bepaling beschikt de indiener van een bezwaar tegen een belasting die wordt geïnd op een andere wijze dan per kohier over een minimale bezwaartermijn van zes maanden die ingaat op de datum van de inning van de belasting.
Met het begrip inning van de belasting wordt bedoeld de handeling waarmee het bestuur de belasting in ontvangst neemt en aanvaardt als regelmatige betaling voor het door haar aangenomen bedrag.
Als aanvangspunt van de bezwaartermijn veronderstelt het begrip inning van de belasting dat het verschuldigde bedrag aan belasting aan de belastingschuldige ter kennis werd gebracht, zodat deze met kennis van zaken een bezwaar kan indienen.
Wanneer aan de belastingschuldige kennis werd gegeven van het verschuldigde bedrag aan belasting en de belastingschuldige dit bedrag vervolgens betaalt, geldt de datum van betaling als datum van de inning van de belasting.
Door te oordelen dat de datum van de betaling van de eurovignetten als de datum van de inning moet worden aangemerkt, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht.
Krachtens artikel 2, 4°, van de Wet van 11 april 1994 betreffende de openbaarheid van bestuur vermeldt elk document waarmee een beslissing of een administratieve handeling met individuele strekking uitgaande van een federale administratieve overheid ter kennis wordt gebracht van een bestuurde, de eventuele beroepsmogelijkheden, de instanties bij wie het beroep moet worden ingesteld en de geldende vormen en termijnen. Bij ontstentenis neemt de verjaringstermijn voor
het indienen van het beroep geen aanvang.
Onder een beslissing of administratieve handeling met individuele strekking moet worden verstaan een rechtshandeling van het bestuur waardoor de rechtspositie van een persoon wordt gewijzigd of wordt belet dat zijn rechtstoestand wordt gewijzigd.
De appelrechters stellen vast dat in de aan de eiseres toegestuurde betalingsuitnodigingen werd vermeld dat bepaalde eurovignetten vervallen op een bepaalde datum en hoeveel te betalen is voor het eurovignet van de in de uitnodiging tot betalen omschreven voertuigen met opgegeven nummerplaat.
Zij oordelen dat het in die omstandigheden aan de eiseres nog steeds vrij stond om het eurovignet niet te betalen, bijvoorbeeld omdat het voertuig ondertussen buiten gebruik is gesteld, en dat het bij ontvangst van de uitnodiging tot betalen bijgevolg nog steeds aan de eiseres was om te beslissen of zij voor de omschreven voertuigen het eurovignet zou betalen.
Door op die gronden te beslissen dat de betalingsuitnodigingen geen beslissingen of administratieve handelingen met individuele strekking zijn in de zin van artikel 2, 4°, Wet Openbaarheid Bestuur, verantwoorden de appelrechters hun beslissing naar recht.
Krachtens artikel 376, § 1, WIB92 verleent de directeur der belastingen of de door hem gedelegeerde ambtenaar ambtshalve ontheffing van de overbelastingen die voortvloeien uit materiële vergissingen, uit dubbele belasting, alsmede van die welke zouden blijken uit afdoende bevonden nieuwe bescheiden of feiten waarvan het laattijdig overleggen of inroepen door de belastingschuldige wordt verantwoord door gewettigde redenen.
Voor de toepassing van deze wetsbepaling kunnen alleen als nieuwe feiten of bescheiden gelden, die welke een bewijs kunnen opleveren dat voordien niet is geleverd en die de belastingplichtige niet kon overleggen of aanvoeren voordat de termijnen van bezwaar of beroep waren verstreken.
De appelrechters oordelen dat:
- de eiseres aanvoert dat zij gerechtigd is op ambtshalve ontheffing en daartoe als nieuw feit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie aanvoert volgens dewelke aan het eurovignet zijn onderworpen de voertuigen die gelet op hun eigenschappen zijn bestemd om op regelmatige en duurzame wijze deel te nemen aan de concurrentie op het vlak van transport, waarbij de algemene bestemming dient in aanmerking te worden genomen, ongeacht het gebruik dat in een welbepaald geval van het voertuig kan worden gemaakt;
- het bedoeld arrest van het Hof van Justitie, dat raadpleegbaar is via het internet op de website van de Europese Unie, dateert van 28 oktober 1999 en de in betwisting zijnde eurovignetten door de eiseres werden betaald ruime tijd na dit arrest en bovendien ook nog voor de aanvang van de bezwaartermijn.
Op die gronden konden de appelrechters naar recht oordelen dat het arrest van het Hof van Justitie geen nieuw feit is in de zin van artikel 376, § 1, WIB92.