Bevoegdheid/gelijkheidsbeginsel
- Rolnummer
- 6354
- Datum beslissing
- 23 februari 2017
- Publicatiedatum
- 23 februari 2017
- Rechtbank
- Grondwettelijk Hof
- Status
- Definitief
Heffing
- Kilometerheffing
Wettelijke basis
Het beroep strekt tot de gehele vernietiging van het bestreden decreet
Samenvatting
Het Grondwettelijk Hof heeft op 23 februari 2017 het beroep tot vernietiging van het decreet van het Vlaamse Gewest van 3 juli 2015 tot invoering van de kilometerheffing en stopzetting van de heffing van het eurovignet en tot wijziging van de Vlaamse Codex Fiscaliteit van 13 december 2013 in dat verband, verworpen.
- De verzoekende partij voert aan dat de machtiging in artikel 10, § 1, van het bestreden decreet aan personeelsleden van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het Waalse Gewest om buiten het grondgebied van het Vlaamse Gewest administratieve geldboetes te innen, het territorialiteitsbeginsel schendt. Ook artikel 10, § 2, van het bestreden decreet zou de grenzen van het grondgebied van het Vlaamse Gewest overschrijden.
De bestreden bepaling voorziet niet in de bestuurlijke beboeting van overtredingen die zich buiten het grondgebied van het Vlaamse Gewest voordoen.
- wat betreft de inning van administratieve geldboetes opgelegd door het Vlaamse Gewest en geïnd op het grondgebied van een ander gewest:
“B.5.2. […] De machtiging aan de bevoegde personeelsleden van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het Waalse Gewest om, namens en voor rekening van het Vlaamse Gewest, die administratieve geldboetes te innen naar aanleiding van een wegcontrole op hun eigen grondgebied, situeert de bestreden maatregel niet buiten het grondgebied van het Vlaamse Gewest. De opdracht om de openstaande administratieve geldboetes op het grondgebied van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het Waalse Gewest daadwerkelijk te innen, moet door die gewesten zelf worden gegeven”.
Met verwijzing naar het Samenwerkingsakkoord, merkte het Hof voorts terecht op dat met het decreet van het Vlaamse Gewest enkel de toelating werd gegeven aan de personeelsleden van een ander gewest om hun medewerking te verlenen aan de inning van de administratieve geldboetes opgelegd door het Vlaamse Gewest, en dat personeelsleden van het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het Waalse Gewest van het betrokken gewest de opdracht dienen te krijgen om die administratieve geldboeten daadwerkelijk te kunnen innen, hetgeen in het decreet resp. de ordonnantie van het Waalse en Brusselse Hoofdstedelijk Gewest m.b.t. de kilometerheffing ook daadwerkelijk is gebeurd (B.6.2.).
- wat betreft de inning van administratieve geldboetes op het grondgebied van het Vlaamse Gewest:
“B.5.3. [Artikel 10, § 2] geeft, wat het Vlaamse Gewest betreft, de opdracht aan de controlerende personeelsleden om ook de openstaande administratieve geldboetes opgelegd door het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het Waalse Gewest voor rekening van die gewesten te innen. De vaststelling dat die administratieve geldboetes door een ander gewest zijn opgelegd, situeert de bestreden maatregel niet buiten het grondgebied van het Vlaamse Gewest. Zoals het Vlaamse Gewest, hebben het Brusselse Hoofdstedelijke Gewest en het Waalse Gewest de betrokken personeelsleden gemachtigd om de opgelegde administratieve geldboete te innen naar aanleiding van een wegcontrole op het grondgebied van hun gewest. Het bedrag van de administratieve geldboeten dat betrekking heeft op overtredingen gepleegd in een ander gewest, wordt onverwijld en integraal doorgestort aan het gewest in kwestie.”.
- Het tweede middel was gericht tegen artikel 19 van het bestreden decreet, waarin voor het Vlaamse Gewest het tarief van de kilometerheffing wordt bepaald.
Het Hof heeft aanvaard dat de machtiging die decreetgever aan de Vlaamse Regering heeft gegeven om, in het bijzonder, de categorisering van de heffingsplichtige wegen te wijzigen, verenigbaar is met het legaliteitsbeginsel. Het Hof wees in essentie op de beperkte draagwijdte van die machtiging, nl. dat “de Vlaamse Regering […] geen wegen [kan] toevoegen of weglaten in de lijst, zodat zij de heffingsgrondslag niet vermag te verruimen of te beperken. Zij mag enkel de wegen in de lijst herschikken, naar aanleiding van hun gewijzigd administratiefrechtelijk statuut, binnen de drie wegtypes waarin artikel 19 van het bestreden decreet voorziet: (1) autosnelwegen en autosnelwegenringen, (2) overige gewestwegen met een tarief hoger dan nul eurocent, (3) gemeentewegen met een tarief hoger dan nul eurocent.” Het Hof besloot dan ook dat het bestreden decreet een voldoende waarborg biedt dat de kilometerheffing niet zonder de instemming van de decreetgever kan worden geheven en dat evenmin een vrijstelling van de kilometerheffing kan worden verleend zonder de instemming van de decreetgever (B.12).
- Het derde middel was gericht tegen de definitie van het begrip “voertuig” bij artikel 11, 5° van het decreet. De verzoekers kwamen op tegen het feit dat, wat de heffingsplichtige voertuigen betreft, principieel alle voertuigen die zijn bestemd voor het vervoer van goederen over de weg aan de kilometerheffing zijn onderworpen, voor zover het maximaal toegestane totaalgewicht meer dan 3,5 ton bedraagt, en dit ongeacht of zij daadwerkelijk goederen vervoeren en ongeacht het soort goederen dat zij vervoeren (B. 15-17).
Het Hof oordeelde evenwel dat de gelijke behandeling – en dus de belasting – van deze categorieën van voertuigen redelijke verantwoord was,
- enerzijds, omdat het gebruik van die zware voertuigen, ook als zij niet of met welbepaalde goederen geladen zijn, in elk geval kosten veroorzaakt, die de kilometerheffing beoogt op te vangen:
“B.20. Rekening houdend met die ruime beoordelingsvrijheid en met de doelstelling van de kilometerheffing, die ertoe strekt de door het wegvervoer veroorzaakte kosten op te vangen op het vlak van mobiliteit (verkeerscongestie en weginfrastructuur), milieu (luchtvervuiling en geluidshinder) en verkeersveiligheid (wegdekslijtage en ongevallenreductie), is het niet zonder redelijke verantwoording dat de decreetgever geen onderscheid maakt tussen de zware voertuigen naargelang zij al dan niet goederen vervoeren of naargelang het soort goederen - werktuigen of andere goederen - dat zij vervoeren.
De voertuigen die zijn bestemd voor het vervoer van goederen over de weg mogen redelijkerwijze worden geacht een groot deel van de tijd dat zij zich op de openbare weg begeven daadwerkelijk goederen te vervoeren. De voertuigen die werktuigen vervoeren mogen redelijkerwijze worden geacht in soortgelijke mate als voertuigen die andere goederen vervoeren de bovenvermelde kosten inzake mobiliteit, milieu en verkeersveiligheid met zich mee te brengen.” (B.20)
- anderzijds, omdat de inning van de belasting met ernstige moeilijkheden en kosten gepaard zou gaan, indien het door de verzoekers gewenste onderscheid wel gemaakt zou moeten worden:
“Zoals de Vlaamse Regering aanvoert, zou een verschil in behandeling tussen de zware voertuigen naargelang zij daadwerkelijk goederen vervoeren of naar gelang van het soort goederen dat zij vervoeren, ertoe nopen dat niet alleen het aantal gereden kilometers van het voertuig wordt geregistreerd maar dat ook de belading van het voertuig zou moeten worden vastgesteld en beoordeeld vooraleer de omvang van de kilometerheffing zou kunnen worden bepaald. Een dergelijke vaststelling en beoordeling zou buitensporige administratieve lasten met zich meebrengen.” (B.21).