Gedaan met laden. U bevindt zich op: Betwiste schulderkentenissen niet aanvaard als passiefpost Vlaamse Belastingdienst

Betwiste schulderkentenissen niet aanvaard als passiefpost

Rechtspraak
Rolnummer
2019/AR/1856
Datum beslissing
2 februari 2021
Publicatiedatum
2 februari 2021
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Beschrijving

Samenvatting

Op 14 juni 2016 werd een aangifte in de nalatenschap van de erflaatster ingediend. Deze maakte melding van een passief in de nalatenschap voor een totaal bedrag van 632.415,78 euro, waarin een bedrag van 624.779,00 euro was opgenomen als het aandeel van de erflaatster in schuldbekentenissen waarvan haar vooroverleden broer, JW, schuldenaar zou zijn.

Bij beslissing van 17 oktober 2017 werd het bezwaar van de belastingplichtige afgewezen. Onder verwijzing naar artikel 2.7.3.4.1. VCF oordeelde de Vlaamse Belastingdienst dat het aandeel van de erflaatster in de schuldvorderingen niet kan worden aanvaard in de aangifte van nalatenschap aangezien er nog steeds ernstige twijfel bestaat omtrent de echtheid van de schuldvorderingen, als gevolg waarvan dit geen vaststaande schulden zijn op datum van het overlijden van de erflaatster.

Bij verzoekschrift neergelegd ter griffie op 15 januari 2018 maakte de belastingplichtige zijn vordering aanhangig voor de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. In het vonnis van 19 juni 2019 verklaarde de zesde kamer van deze rechtbank de vordering van belastingplichtige ontvankelijk doch wees deze af als ongegrond. Tegen dat vonnis werd door belastingplichtige hoger beroep ingesteld.

Luidens artikel 2.7.3.4.1 VCF gelden als passief van de nalatenschap, naast de begrafeniskosten, slechts de op de dag van het overlijden bestaande schulden van de erflater. Onder ‘bestaande’ schuld wordt verstaan dat de overledene er zeker en definitief moet toe gehouden zijn, dat wil zeggen dat de erfopvolgers de uitgave zullen moeten verrichten en dragen (zie ook Cass. 20 maart 2014, AR F.12.0199.N; J. Decuyper, J. Ruysseveldt, Successierechten 2018-2019, nr. 660, p. 712).

Krachtens artikel 3.17.0.0.12, eerste lid, VCF moet het bestaan van de schulden bewezen worden door de bewijsmiddelen die in rechte toelaatbaar zijn in de verhouding tussen schuldeiser en schuldenaar. Hieruit volgt dat een schuld slechts in het passief van de nalatenschap wordt aanvaard indien de erfopvolgers het bestaan en het bedrag van die schuld bewijzen en dat, wanneer de administratie op aannemelijke wijze aanvoert dat een schuld reeds voor het overlijden kan zijn terugbetaald, zij tevens aantonen dat die schuld op de dag van het overlijden nog niet was voldaan. Aangezien het nog niet terugbetaald zijn van de schuld een negatief feit betreft, volstaat het dat de erfopvolgers de waarschijnlijkheid van dat feit aantonen (zie ook Cass. 23 januari 2020, AR F.16.0140.N, te raadplegen op http://jure.juridat.just.fgov.be).

Uit de aangifte van nalatenschap blijkt dat de schulden waarvan de belastingplichtige wenst dat deze opgenomen worden als aannemelijk passief schulderkentenissen betreffen ten overstaan van mevrouw AV, zoals opgenomen in de aangifte van nalatenschap van de heer JW.

Het bestaan van elk van deze schulden wordt betwist in de burgerlijke procedure die momenteel nog hangende is voor de rechtbank van eerste aanleg Antwerpen, afdeling Mechelen. De door deze rechtbank aangestelde schriftdeskundige besloot in zijn (voor-) verslag dat de handtekening op de schulderkentenissen “meer dan waarschijnlijk niet van de hand zijn van de Heer JW en zijn dus meer dan waarschijnlijk niet authentiek.”

Voormelde schulden kwalificeren ontegensprekelijk als betwiste schulden. Tussen bepaalde erfgenamen van wijlen de heer JW en mevrouw AV wordt nog steeds een procedure gevoerd omtrent het bestaan van de schulden, en de aanspraken van deze erfgenamen blijken niet kennelijk ongegrond te zijn gelet op de conclusies van de gerechtsdeskundige. Het bestaan van de schulden werd tot op heden nog niet in rechte of in der minne erkend. Op het ogenblik van overlijden van de erflaatster kwalificeerden deze schulden niet als bestaande schulden aangezien zij op de dag van het overlijden geen zekere en definitieve last van de nalatenschap vormden, doch het voorwerp uitmaakten van ernstige betwisting door de schuldenaar(s). Deze schulden komen aldus niet in aanmerking als aannemelijk passief op grond van artikel 2.7.3.4.1 VCF, aldus het Hof van Beroep.

De omstandigheid dat deze schulden werden aanvaard door de FOD Financiën naar aanleiding van de aangifte in de nalatenschap van wijlen de heer JW, impliceert niet dat het bestaan van deze schulden in de nalatenschap van de erflaatster vaststaat in de zin van artikel 2.7.3.4.1 VCF. De betwisting tussen de schuldenaar(s) en de schuldeiser aangaande het bestaan van deze schulden was op het ogenblik van aanname door de FOD Financiën nog niet hangende. Bovendien en volledig ten overvloede werpt VLABEL terecht op dat deze schulden, bij gebrek aan (bewijs van) verjaringsstuitende daad, mogelijks verjaard zijn.

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.3.4.1. VCF
  • art. 3.17.0.0.12. VCF