Gedaan met laden. U bevindt zich op: Betaling binnen 3 jaar voor overlijden - art 2.7.1.0.5 VCF - geen bewijs van schuld, wel schenking - niet respecteren hoorrecht geen impact op aanslag - belastingplichtige verantwoordelijk voor keuze mandataris Vlaamse Belastingdienst

Betaling binnen 3 jaar voor overlijden - art 2.7.1.0.5 VCF - geen bewijs van schuld, wel schenking - niet respecteren hoorrecht geen impact op aanslag - belastingplichtige verantwoordelijk voor keuze mandataris

Rechtspraak
Rolnummer
2021/AR/861
Datum beslissing
7 februari 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Rechtbank
Hof van Beroep te Gent
Status
Definitief

Heffing

  • Erfbelasting

Wettelijke basis

  • art. 2.7.1.0.5. VCF

Samenvatting

De belastingplichtige heeft kennelijk een relatie gehad met de erflaatster. De erflaatster is op 14 november 2017 overleden.

De erflaatster had respectievelijk op 18 september 2017 een bedrag van 7.500,00 euro en op 5 oktober 2017 een bedrag van 5.000,00 euro overgeschreven van haar bankrekening naar de bankrekening van de belastingplichtige.

De wettelijke erfgenamen van de erflaatster hebben in hun aangifte van nalatenschap daarvan kennis gegeven aan VLABEL. Zij stelden dat het om een (hand-)gift ging van de erflaatster aan de belastingplichtige en voegden een kopie van de bankrekeninguittreksels bij voor die 12.500,00 euro.

Op 26 maart 2018 heeft VLABEL aan belastingplichtige medegedeeld dat hij een bedrag van 12.500,00 euro had verkregen als schenking en dat hij op grond daarvan gehouden is aangifte in te dienen overeenkomstig artikel 3.3.1.0.5, §1, 2, 2° VCF (opm. Het Hof van Beroep bedoelt artikel 3.3.1.0.5, §1, tweede lid). De belastingplichtige werd gevraagd om zijn aangifte uiterlijk op 28 april 2018 in te dienen.

Nadat de belastingplichtige kennelijk telefonisch om inlichtingen gevraagd had, heeft VLABEL hem per e-mail van 13 april 2018 bevestigd dat een bewijs in het dossier stak van het overschrijven van de 12.500,00 euro. Hij werd er nogmaals op gewezen dat hij een aangifte moest indienen om een belastingverhoging te vermijden.

Op 25 april 2018 heeft de belastingplichtige via zijn notaris een aangifte van nalatenschap voor een schenking van 12.500,00 euro vanwege de erflaatster ingediend.

Op 2 mei 2018 heeft VLABEL op naam van de belastingplichtige met betrekking tot de nalatenschap van de erflaatster een aanslag gevestigd voor een te betalen bedrag in hoofdsom van 3.625,00 euro met aanvang van de nalatigheidsintresten op 1 augustus 2018. VLABEL paste daartoe de fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.5 VCF toe.

Op 8 augustus 2018 diende de belastingplichtige tegen die aanslag een bezwaarschrift in waarin hij stelde dat de overgeschreven bedragen een vergoeding waren als tegemoetkoming van gemaakte kosten in het kader van een latrelatie tussen de belastingplichtige en de erflaatster.

Op 19 oktober 2018 werd de belastingplichtige per brief uitgenodigd om gehoord te worden waarbij hem drie momenten werden voorgesteld. Volgens VLABEL heeft zijn diensthoofd taxatie erfbelasting (op 25 oktober 2018) telefonisch contact genomen met de belastingplichtige om een afspraak te maken om gehoord te worden in het kantoor in Brugge (in plaats van in Aalst). Tijdens dat gesprek zou de belastingplichtige verklaard hebben dat zijn gezondheidstoestand hem niet toeliet zich te verplaatsen en hij zou akkoord zijn gegaan met het voorstel van VLABEL om hem telefonisch te horen.

In zijn beslissing van 30 oktober 2018 heeft VLABEL beslist om het bezwaar af te wijzen.

Omdat er nog geen betaling was gevolgd, heeft VLABEL op 14 december 2018 aan de belastingplichtige en aan zijn notaris een herinnering verzonden. Op 8 februari 2019 volgde nog een ‘laatste herinnering’.

Op 22 februari 2019 liet de advocaat van de belastingplichtige weten dat zijn cliënt geen kennis had van de beslissing van 30 oktober 2018; hij zou er slechts weet van hebben gekregen via telefonisch contact.

VLABEL heeft op 1 maart 2019 aan de advocaat van de belastingplichtige een kopie van de beslissing van 30 oktober 2018 bezorgd samen met een kopie van de brief van verzending.

Met een verzoekschrift van 6 mei 2019 stelde de belastingplichtige zijn vordering in voor de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. De vordering werd afgewezen als ongegrond. Tegen dat vonnis werd door belastingplichtige hoger beroep ingesteld.

Het Hof van Beroep oordeelt als volgt:

  1. Wat het hoorrecht betreft

De belastingplichtige roept in dat zijn hoorrecht niet werd gerespecteerd.

Het hoorrecht wordt uitgeoefend in de fase van het administratief beroep tegen de bestreden aanslag. De onregelmatigheid die erin bestaat de bezwaarindiener die verzocht heeft om gehoord te worden, niet te horen, kan alvast geen enkele invloed hebben op de formele geldigheid van de bestreden aanslag. Die aanslag is per hypothese immers altijd al gevestigd op het moment dat het bezwaar is ingediend. De wijze waarop door de belastingadministratie gehandeld werd met betrekking tot de behandeling van het bezwaar, kan op het ontstaan van de aanslag geen invloed meer hebben.

Hoogstens zou de belastingplichtige nog kunnen aantonen dat het wegens de niet uitoefening van het hoorrecht is dat hem werd belet zijn bezwaar werkelijk uit te oefenen. Waar, zoals hierna nog zal worden toegelicht, de essentie van het bezwaar erin bestaat dat de belastingplichtige inroept dat de betalingen die hij vanwege de erflaatster enkele weken voor haar overlijden per bankoverschrijving ontving, een juridische oorzaak hebben die uitsluiten dat het om ‘giften’ ging, komt het aan de belastingplichtige toe om daarvan het bewijs te leveren. Nu blijkt uit het dossier dat de belastingplichtige ontzettend dikwijls in de verschillende fasen van de behandeling van zijn zaak, ook tijdens het bezwaar, heel expliciet zijn verhaal heeft gebracht om te ondersteunen waarom hij meent de bestreden aanslag niet verschuldigd te zijn. Met andere woorden: de belastingplichtige heeft alle kans gehad om zijn stelling met woorden toe te lichten. Er valt niet in te zien dat het de belastingplichtige aan enige kans om (betere) toelichting van zijn zaak zou hebben ontbroken door het enkele feit dat hij door VLABEL niet werd ontvangen op een formeel georganiseerde hoorzitting.

Overigens kan VLABEL niet verweten worden dat hij het hoorrecht van de belastingplichtige niet op een dergelijke formele wijze heeft uitgeoefend, maar beperkt heeft tot een telefonische mogelijkheid om zijn verhaal te doen en dit zelfs aan het bevoegde diensthoofd. Een en ander hield immers verband met het feit dat belastingplichtige wegens gezondheidsredenen moeite had om de verplaatsing naar de diensten van VLABEL te maken. Het respect voor het hoorrecht is hoe dan ook geen vrijgeleide voor de belastingplichtige om de behandeling van het bezwaar uit te stellen. Dat is des te meer het geval wanneer, zoals hier zal blijken, de belastingplichtige blijkbaar zich beperkt en blijft beperken tot het brengen van een verhaal zonder dat met stukken te ondersteunen.

Het Hof van Beroep oordeelt dat dit middel ongegrond is.

  1. Het middel afgeleid uit de handelingen van zijn advocaat

Wie voor de verdediging van zijn zaak beroept doet op een mandataris, is zelf verantwoordelijk voor de door hem gemaakte keuze.

Afgezien van het feit dat de belastingplichtige op geen enkele manier aantoont dat zijn advocaat een onzorgvuldigheid beging die invloed had of kon hebben op de beoordeling door de eerste rechter van zijn vordering, is het middel niet dienstig voor de vordering van de belastingplichtige die ertoe strekt te horen zeggen voor recht dat hij de bestreden aanslag niet verschuldigd is. Zoals al is vermeld en hierna nog zal worden toegelicht, is de essentie van de zaak immers te weten of de belastingplichtige met stukken kan aantonen dat er geen sprake is van een gift of schenking. De belastingplichtige roept alvast niet in dat hij werkelijk relevante stukken zou hebben overgemaakt aan zijn advocaat die vervolgens zou nagelaten hebben die stukken in het debat te brengen en/of voor te leggen.

Waar de belastingplichtige inroept dat hij niet akkoord ging om de zaak - gelet op de corona­ maatregelen - zonder mondelinge toelichting te behandelen, legt hij in dat verband geen enkel stuk voor, zodat het slechts om een eenzijdige bewering gaat waaraan het hof geen gevolg kan geven. Overigens blijkt dat de belastingplichtige, in de veronderstelling waar hij zelf van uitgaat, alvast niet verschenen is op de zitting van 3 december 2020 waarop de eerste rechter de zaak in openbare terechtzitting behandeld heeft. Dat had hem nochtans de gelegenheid kunnen geven om de zaak toe te lichten of zijn niet-akkoord met een behandeling zonder mondelinge toelichting te kennen te geven aan de eerste rechter.

Bovendien en vooral heeft de belastingplichtige door de uitoefening van zijn recht op hoger beroep de kans gecreëerd om zijn volledige verdediging ten volle op te nemen voor het Hof van Beroep. Daarmee zijn rechten van verdediging volledig gevrijwaard.

Ook dit middel is ongegrond oordeelt het Hof van Beroep.

  1. Over de grond van de zaak

De belastingplichtige houdt voor dat hij de erfbelasting niet verschuldigd is omdat het bedrag van 12.500,00 euro dat de erflaatster naar zijn bankrekening overschreef, niet als een gift of schenking in de zin van de fictiebepaling van artikel 2.7.1.0.5 VCF kan worden beschouwd.

De belastingplichtige heeft in graad van hoger beroep geen andere stukken in het debat gebracht dan een kopie van de notariële hypothecaire volmacht die werd toegestaan op 26 februari 2014 in het kader van de aankoop door de belastingplichtige van een appartement in Brugge. In dat stuk is nergens de naam van de erflaatster terug te vinden. Enig verband met de betalingen die hij in 2017 vanwege de erflaatster ontving, kan in die akte niet worden teruggevonden.

In het bezwaarschrift en in het verzoekschrift voor de eerste rechter stelde de belastingplichtige dat er een kosteloos voordeel voor handen zou zijn wegens het bestaan van een natuurlijke verbintenis. Het zou een kostenvergoeding betreffen voor alle kosten die door de belastingplichtige zouden gemaakt zijn over een periode van 26 jaar gedurende dewelke hij een relatie had met de erflaatster, zonder dat er sprake was van samenwonen en waarbij die relatie daarenboven heimelijk zou geweest zijn.

In zijn beroepsakte past de belastingplichtige zijn verhaal aan, waar hij stelt dat het zou gaan om een schenking van geld, als gevolg van berouw dat de erflaatster zou hebben gehad omdat zij eerder had geweigerd een renteloze lening toe te staan aan de belastingplichtige. In zijn conclusie van 8 september 2021 heeft de belastingplichtige opnieuw gesteld dat het om ‘gedeeltelijke schadeloosstellingen’ ging. Hij voegde nu toe dat hij een auto zou gekocht hebben die bedoeld was om meer beencomfort te bieden voor de erflaatster.

Het Hof kan slechts vaststellen dat al deze verklaringen van de belastingplichtige niet meer zijn dan eenzijdig door hem geuite stellingen die door geen enkel objectief gegeven onderbouwd zijn.

Zoals VLABEL met reden stelt, bevatten de betreffende bankoverschrijvingen geen enkele mededeling. De belastingplichtige legt ook geen enkel stuk voor waarin door de erflaatster op enige manier toelichting zou zijn verstrekt over de reden waarom ze de betalingen uitvoerde. Uit niets blijkt ook dat de erflaatster van oordeel zou zijn geweest dat ze nog geld aan de belastingplichtige verschuldigd was wegens kosten die hij in haar voordeel zou hebben gedragen. Er is zelfs geen stuk waarin de belastingplichtige in dat verband ooit enige aanspraak op betaling door de erflaatster zou hebben geformuleerd. Evenmin ligt een stuk voor dat toelaat aan te nemen dat de erflaatster zich verplicht wist (of zelfs kon weten) om de belastingplichtige te compenseren omdat ze hem geen (overigens renteloze) lening had willen verstrekken.

Dat tegenover de stortingen van 12.500,00 euro een tegenprestatie (en als zodanig een schuld in hoofde van de erflaatster) zou hebben bestaan, is dan ook niet bewezen.

In die omstandigheden heeft VLABEL afdoende het bewijs geleverd dat de betalingen door de erflaatster aan de belastingplichtige, goederen waren waarover de erflaatster gedurende de laatste drie jaar voor haar overlijden kosteloos beschikt heeft in de zin van artikel 2.7.1.0.5, §1 VCF.

De belastingplichtige weerlegt dat niet, aldus het Hof van Beroep. Hij beroept zich op beweringen zonder het nodige bewijs te leveren.

Het hoger beroep is manifest ongegrond.