Bepaling erfdeel - interpretatie - notariële schenking buiten erfdeel en vrij van alle inbreng en legaat grootst beschikbaar deel nalatenschap
- Rolnummer
- 2020/AR/1582
- Datum beslissing
- 14 december 2021
- Publicatiedatum
- 29 september 2022
- Rechtbank
- Hof van Beroep te Gent
- Status
- Definitief
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 2.7.3.2.1. VCF
Samenvatting
Op 4 maart 2014 deed de erflater een notariële schenking van 92.980 EUR aan haar broer. De schenkingsakte vermeldt uitdrukkelijk dat de schenking gebeurt buiten erfdeel en vrij van alle inbreng in de toekomstige nalatenschap, dit overeenkomstig art. 919, lid 1 oud BW.
Eveneens op 4 maart 2014 liet de erflater een notarieel testament opmaken met de volgende vermeldingen: “Ik legateer het grootst beschikbaar gedeelte van mijn nalatenschap aan mijn broer (…). Aldus wordt het aandeel van de twee kinderen van mijn vooroverleden dochter (…) beperkt tot hun reservatair deel.”
Volgens de aangifte van nalatenschap is de broer van de erflater gerechtigd op de helft van de nalatenschap in volle eigendom en de twee kleinkinderen elk 1/4de volle eigendom van de nalatenschap. Deze beide kleinkinderen kwamen bij plaatsvervulling van hun vooroverleden moeder (enige dochter van de erflater) tot de nalatenschap.
De ingediende aangifte vermeldt uitdrukkelijk dat er geen inkorting wordt gevraagd.
De broer wordt door Vlabel belast op de helft van het netto-actief van de nalatenschap en de twee kleinkinderen elk op 1/4de van het netto-actief. De broer gaat niet akkoord met de taxatie. Hij is van oordeel dat VLABEL bij de bepaling van zijn legaat (½ volle eigendom) moeten rekening houden met de schenking.
De tegenwaarde van de schenking aan de broer was niet meer aanwezig in de nalatenschap en was geen “goed dat toebehoort aan de erflater” (art. 2.7.3.2.1 VCF). De schenking werd bovendien zonder enig voorbehoud gedaan en er was zelfs geen recht van terugkeer bedongen. Het staat dus vast dat de overledene zich op het ogenblik van de schenking definitief en onherroepelijk van het geschonken bedrag wilde ontdoen. Daarenboven staat in de schenkingsakte zeer duidelijk bepaald dat deze gebeurt buiten erfdeel en vrij van alle inbreng. Dit betekent dat er geen rekening mee gehouden moet worden om te bepalen wat er aanwezig was op het moment van het overlijden.
Er is geen reden om art. 922 oud BW toe te passen. De broer gaat er verkeerd van uit dat hij reeds een schenking van 92.980 EUR heeft ontvangen en dat hij op basis van het testament enkel nog het saldo van het beschikbaar deel na toerekening van de schenking krijgt. De gehanteerde redenering van het grootst mogelijke deel of het saldo na inkorting is niet verenigbaar met de bewoordingen van de schenkingsakte en het testament.