Belastingverhoging wegens laattijdige aangifte
- Rolnummer
- 18/2724/A
- Datum beslissing
- 13 februari 2023
- Publicatiedatum
- 5 oktober 2023
- Rechtbank
- Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
- Status
- Definitief
Heffing
- Erfbelasting
Wettelijke basis
- art. 3.18.0.0.6, §1 VCF
Samenvatting
Op 18 januari 2015 overleed mevrouw A. De erfgenamen waren in principe gehouden om de aangifte van nalatenschap in te dienen vóór 18 mei 2015. Op 18 mei 2015 verstuurde de notaris een verzoek tot verlenging van de aangiftetermijn met 2 maanden. De notaris stelde dat de erflater in de drie jaar vóór haar overlijden zelf gerechtigd was in verschillende nalatenschappen en verkopingen die daaruit voortvloeiden. De herbelegging/besteding hiervan moest nog verder worden uitgezocht. Op 27 mei bevestigde Vlabel de verlenging van de aangiftetermijn tot 20 juli 2015. Vlabel wees erop dat wegens de laattijdigheid een belastingverhoging in toepassing van art. 3.18.0.0.6 VCF zal worden aangerekend.
Op 2 oktober 2017 werd uiteindelijk de aangifte van nalatenschap ingediend. In de toelichting van de aanslagbiljetten werd over de belastingverhoging het volgende opgenomen: “Belastingverhoging wegens laattijdige indiening buiten de verlengde indieningstermijn art. 3.18.0.0.6 §1 VCF (…).”
Op 24 oktober 2017 ontving Vlabel een bezwaarschrift ingediend door de notaris van de erfgenamen tegen de opgelegde belastingverhogingen. De notaris geeft aan dat de aangifte als complex moet worden beschouwd. Bij administratieve beslissing van 11 mei 2018 wees Vlabel het bezwaar af. Vlabel motiveerde dat de aangifte lang na de verlengde termijn werd ingediend. De aangehaalde redenen van complexiteit kunnen de laattijdigheid niet verantwoorden. Er werd een verzoekschrift neergelegd op de rechtbank. Bij dagvaarding in tussenkomst en vrijwaring van 17 juli 2020 werden de BV Notaris X en mr. X (notaris) gedwongen om tussen te komen in het voorliggend geschil.
Partijen betwisten niet dat de aangifte in de nalatenschap laattijdig werd ingediend. Volgens de erfgenamen en de notaris is dit gebeurd wegens de complexiteit van de aangifte. De rechtbank stelt vast dat de erfgenamen tot 18 mei 2015 de tijd kregen om de aangifte in te dienen. De notaris van de erfgenamen heeft op de laatste dag van deze termijn een uitstel gevraagd van 2 maanden en heeft dit uitstel verkregen. De uiterste datum voor indiening van de aangifte werd daardoor uitgesteld naar 20 juli 2015. Uiteindelijk heeft de notaris pas op 2 oktober 2017 – meer dan 2 jaar na de uiterste datum – de aangifte ingediend. De indieningstermijn werd aldus ruim overschreden. De rechtbank is van oordeel dat Vlabel correct art. 3.18.0.0.6, §1 VCF betreffende de belastingverhogingen heeft toegepast vermits de aangifte werd ingediend buiten de gevraagde termijn van uitstel. Aangezien de notaris meer dan 18 maanden na de oorspronkelijke aangiftetermijn de aangifte heeft ingediend werd terecht een belastingverhoging van 20% opgelegd. Des te meer dat het toegestaan uitstel niet werd nageleefd. De rechtbank zal nagaan of er gewettigde redenen aanwezig waren om deze, in principe terecht opgelegde belastingverhoging, te verminderen of zelfs kwijt te schelden.
Inzake de complexiteit van de aangifte
Nu de notaris is opgetreden in naam van de erfgenamen stelt de rechtbank vast dat hij geen bijkomende verlenging heeft aangevraagd, behoudens een eerste uitstel, om de aangifte in te dienen. Van een redelijk vooruitziende notaris, die bovendien professioneel dient op te treden kan verwacht worden dat hij oog heeft om op tijd de nodige verlengingen aan te vragen. Het feit dat hij dit niet heeft gedaan betreft minstens een grove nalatigheid. De notaris dient zelf de nodige juridische stappen te ondernemen om er voor te zorgen dat hij ofwel tijdig een aangifte indient ofwel tijdig een verlenging aanvraagt. Ook de erfgenamen hebben blijkbaar nagelaten om bij de notaris aan te dringen op het nodige uitstel om de aangifte in te dienen. De rechtbank merkt op dat het voor de aangifteplicht volstond dat de geërfde goederen werden aangegeven, met eventueel de melding dat deze goederen werden herbelegd/aangewend. Indien Vlabel het vermoeden van art. 2.7.3.2.5 VCF op de volledige waarde van de verkregen goederen wou toepassen, kon het tegenbewijs ook na de indiening van de aangifte worden geleverd. Het door de notaris reeds gevoerde onderzoek naar de herbelegging/aanwending wordt dan ook ten onrechte ingeroepen om een aangifte laattijdig in te dienen. Het is voor de rechtbank ongeloofwaardig dat deze opzoekingen een vertraging verantwoorden van meer dan 2 jaar.
Voor de rechtbank is niet voldoende aangetoond dat de complexiteit te wijten zou zijn aan de drie opengevallen nalatenschappen. Uit de feiten blijkt immers dat de erfgenamen notaris de samenstelling van de vermogens (min of meer) kenden. De rechtbank stelt vast dat intussen in twee van de drie nalatenschappen (waarin mevr. A erfgename was) bijvoeglijke aangiftes werden ingediend wegens een bekomen meerwaarde. De hierop te betalen erfbelasting heeft zijn weerslag op de nalatenschap van mevr. A, waardoor de aanslagbiljetten volgens de erfgenamen moesten worden afgewacht om op te nemen in de aangifte. Deze zienswijze wordt niet gevolgd door de rechtbank omwille van de hieronder genoemde reden.
Een passief dat na het openvallen van de nalatenschap bovenkomt kan uiteraard in aanmerking worden genomen. De erfgenamen dienen dan wel een verzoek tot ambtshalve ontheffing in te dienen (overeenkomstig de artikelen 3.6.0.0.1 en 3.6.0.0.4 VCF). Volgens de rechtbank was het dan ook niet noodzakelijk om de aanslagbiljetten af te wachten vooraleer de oorspronkelijke aangifte kon worden ingediend.
De zienswijze dat de nalatigheid van de notaris om tijdig een aangifte in te dienen hen niet verweten kan worden, en aldus een overmachtssituatie zou uitmaken, kan niet gevolgd worden. Eventuele fouten, nalatigheden en tekortkomingen die door aangestelden worden begaan, worden aan de opdrachtgever toegerekend en kunnen voor deze laatste op zichzelf geen overmacht of vreemde oorzaak vormen.
Inzake de belastingverhogingen
De rechter is van oordeel dat een belastingverhoging van 20% niet beantwoordt aan het strafrechtelijk karakter in de zin van artikel 6 EVRM. Het toetsingsrecht van de rechter houdt niet in dat hij op grond van een subjectieve appreciatie van wat hij redelijk acht, om loutere redenen van opportuniteit en tegen de wettelijke regels in, belastingverhogingen kan kwijtschelden of verminderen. De rechter dient de wettelijke voorwaarden na te gaan inzake het opleggen van een belastingverhoging. Hij heeft niet de bevoegdheid om de verhoging af te schaffen of te milderen. Zo niet, zou het legaliteitsbeginsel schenden.
De rechtbank heeft reeds geoordeeld dat niet afdoende is bewezen dat de laattijdigheid te wijten is aan overmacht of een onoverkomelijke dwaling. De erfgenamen kunnen dan ook niet de afwezigheid van fout bewijzen. Vlabel heeft dan ook terecht belastingverhogingen opgelegd. Een nalatigheid met name ‘het stilzitten om bepaalde handelingen te stellen’, waarbij de wettelijke termijn werd overschreden, kan geen element zijn om een vermindering van de belastingverhogingen te verantwoorden.
Inzake de houding van de notaris
De rechtbank besluit, op grond van de hierboven gemaakte overwegingen, dat zowel de erfgenamen als de notaris gedeeltelijk aansprakelijk zijn. Zowel de erfgenamen als de notaris hebben niet afdoende gehandeld overeenkomstig het principe van de ‘goede huisvader’. Op grond van de stukken van het administratief dossier is de rechtbank ervan overtuigd dat in hoofde van de erfgenamen deze aansprakelijkheid in mindere mate speelt dan in hoofde van de BV Notaris W en mr. W.
De rechtbank is van oordeel dat de vordering van de erfgenamen gedeeltelijk gegrond is in de mate dat de BV Notaris X en mr. X solidair (zie art. 50, §1, a Wet Notarisambt), dienen veroordeeld te worden om de erfgenamen te vrijwaren voor 80% van de belastingverhogingen en 80% van de intresten waartoe zij jegens het Vlaams Gewest zouden worden veroordeeld.