Ambtshalve ontheffing - vrijstelling wegens uitvoer
- Rolnummer
- 2022/AR/1199
- Datum beslissing
- 19 december 2023
- Publicatiedatum
- 11 maart 2024
- Rechtbank
- Hof van Beroep te Gent
- Status
- Definitief
Heffing
- Belasting op de inverkeerstelling
Wettelijke basis
- art. 3.6.0.0.1. VCF
Samenvatting
Een voertuig Porsche Cayenne werd op 8 mei 2019 ingeschreven bij de DIV op naam van de belastingplichtige waarop een nummerplaat naar de belastingplichtige werd toegestuurd. Het voertuig werd, na het terugzenden van de nummerplaat, opnieuw geschrapt vanaf 21 mei 2019.
Er werd ten aanzien van de belastingplichtige een aanslag in de BIV gevestigd met betrekking tot dit voertuig.
In een bezwaarschrift liet de belastingplichtige aan de Vlaamse Belastingdienst weten dat zij het voertuig per vergissing had ingeschreven en onmiddellijk opnieuw had laten schrappen. Zij meldde nog dat zij het voertuig als lichte vracht zou gebruiken en later in de maand ook zo zou inschrijven.
VLABEL wees het bezwaar van de belastingplichtige af als ongegrond omdat de BIV bij schrapping steeds verschuldigd blijft, tenzij de nummerplaat geschrapt werd op datum van inschrijving van het voertuig. Dat laatste was niet het geval nu het voertuig ingeschreven werd op 8 mei 2019 en pas geschrapt werd op 21 mei 2019.
De belastingplichtige kon zich niet vinden in deze beslissing en schreef VLABEL opnieuw aan, waarbij zij meldde dat het voertuig verkocht werd voor het buitenland en in Duitsland opnieuw werd geregistreerd. Dit schrijven werd door VLABEL behandeld als een verzoek tot ambtshalve ontheffing in de zin van artikel 3.6.0.0.1 VCF; het werd afgewezen omdat de Duitse stukken niet waren overgemaakt tijdens de bezwaarprocedure terwijl de uitvoer van het voertuig reeds plaatsvond vóór de aanvang van de bezwaartermijn, zodat er van nieuwe stukken in de zin van artikel 3.6.0.0.1 VCF geen sprake kon zijn.
De belastingplichtige stelde een vordering in voor de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen, afdeling Gent. De rechtbank stelt vast dat de uitvoer plaats vond op 22 mei 2019 en dus geruime tijd voordat de bezwaarprocedure een aanvang nam. Het aanslagbiljet werd verstuurd op 25 juni 2019. De belastingplichtige had bijgevolg voldoende tijd om alle bijkomende stukken over te maken tijdens de bezwaarfase.
Het nieuw feit, de uitvoer en de inschrijving, gebeurde dus op een ogenblik dat de bezwaartermijn nog moest aanvangen. Er kan dus geen beroep worden gedaan op een ambtshalve ontheffing.
Het voertuig werd evenmin definitief overgebracht naar een andere lidstaat binnen de zes maanden na de inschrijving aangezien het 4 maanden na de uitvoer naar Duitsland opnieuw werd ingeschreven in België. De rechtbank oordeelt bijgevolg dat de belastingplichtige ook niet in aanmerking komt voor een vrijstelling.
Tegen dit vonnis werd hoger beroep ingesteld door de belastingplichtige.
Het Hof oordeelt dat artikel 3.6.0.0.1 VCF in deze zaak niet van toepassing is daar de belastingplichtige een tijdig en regelmatig bezwaarschrift indiende. Er was geen reden om het schrijven dat de belastingplichtige naderhand nog richtte aan VLABEL te beschouwen als een verzoek tot ambtshalve ontheffing, al zeker niet omdat artikel 3.6.0.0.1 VCF de toepassing van deze procedure in 2020 nog uitsloot indien de aanslag, zoals in deze zaak, reeds het voorwerp had uitgemaakt van een bezwaarschrift dat aanleiding heeft gegeven tot een definitieve beslissing over de grond.
Wat de BIV betreft bevestigt het Hof het onweerlegbaar vermoeden van inverkeerstelling, dat voortvloeit uit de inschrijving van een voertuig bij de DIV. Het Hof oordeelt dat de vaststelling dat het voertuig nooit daadwerkelijk op de openbare weg in gebruik is geweest, noch de schrapping van het voertuig uit het repertorium op 21 mei 2019 enige invloed heeft op de verschuldigdheid van de BIV.
Het Hof oordeelt verder dat de vrijstelling wegens uitvoer uit artikel 2.3.6.0.1, §2 VCF niet van toepassing is aangezien het voertuig minder dan vijf maanden na de eerste inschrijving op naam van de belastingplichtige in het repertorium van de DIV werd heringeschreven op haar naam en dus niet onder een definitieve regeling werd ingeschreven in een andere staat van de EER. Dat het voertuig werd heringeschreven onder een andere kwalificatie (lichte vracht in plaats van stationwagen) doet geen afbreuk aan het feit van de herinschrijving.