Ambtshalve aanslag categorie A - belastingverhoging - administratieve geldboete
- Rolnummer
- 20/2744/A
- Datum beslissing
- 9 juni 2022
- Publicatiedatum
- 28 februari 2023
- Rechtbank
- Rechtbank van Eerste Aanleg te Gent
- Status
- Definitief
Heffing
- Belasting op automatische ontspanningstoestellen
Wettelijke basis
- art. 3.12.4.0.1. VCF
- art. 3.18.0.0.1. VCF
- art. 3.18.0.0.15. VCF
Samenvatting
Eiseres legt zich als onderneming sedert jaren onder andere toe op het plaatsen van automatische ontspanningstoestellen bij tal van etablissementen (zoals bowlings, speelhallen, binnenspeeltuinen, enz.).
De betwisting gaat over drie automatische ontspanningstoestellen (Roll’n’up, Dragon Boxer en Speedball) waarvoor noch een voorafgaande aangifte tot rangschikking in het repertorium werd ingediend, noch een fiscale aangifte bij de Vlaamse Belastingdienst, alsook over één automatisch ontspanningstoestel (Hammer) waarvoor geen aangifte bij de Vlaamse Belastingdienst werd ingediend. Eiseres is zowel eigenaar als invoerder/fabrikant van deze toestellen.
Voor de overtredingen in haar hoedanigheid als invoerder/fabrikant van de toestellen wordt een administratieve geldboete opgelegd overeenkomstig artikel 3.18.0.0.1, §1 VCF. Voor de overtredingen als eigenaar van de toestellen geldt een ambtshalve aanslag in categorie A van de drie toestellen, overeenkomstig artikel 3.12.4.0.1 VCF. Voor het niet indienen van de fiscale aangifte werd een belastingverhoging van 20% opgelegd overeenkomstig artikel 3.18.0.0.15/2, 1e lid VCF.
Inzake het geschil: administratieve geldboete en ambtshalve aanslag categorie A
Eiseres argumenteert dat artikel 3.12.4.0.1 VCF, welke de verplichting tot indienen van een voorafgaande aangifte tot rangschikking regelt, niet correct werd toegepast.
Artikel 3.12.4.0.1 VCF legt de verplichting op tot indienen van een voorafgaande aangifte tot rangschikking in het repertorium, alsook de sanctie indien aan de verplichting niet werd voldaan, namelijk het opleggen van een ambtshalve aanslag categorie A.
De rechtbank stelt vast dat eiseres de hoedanigheid heeft van zowel invoerder als eigenaar van deze drie modellen van automatische ontspanningstoestellen.
Eiseres dient als eigenaar van drie opgestelde toestellen belastingen te betalen en dit overeenkomstig de toepasselijke categorie, zoals verweerster terecht heeft vastgesteld.
Het toepasselijk tarief en het bedrag van de verschuldigde belasting is het gevolg van de rangschikking in een welbepaalde categorie.
Verder is de ambtshalve rangschikking in categorie A het gevolg van het niet aanvragen van de rangschikking in het repertorium voor een nieuw/gewijzigd model op zich voorzienbaar, omdat het uitdrukkelijk is voorzien in artikel 3.12.4.0.1, 1e lid VCF.
Eiseres heeft geen aanvraag ingediend voor de fiscale rangschikking van de drie voormelde modellen. Eiseres heeft dan ook, als derde – meer bepaald als invoerder – haar wettelijke verplichtingen niet nagekomen zodat een administratieve geldboete werd opgelegd overeenkomstig artikel 3.18.0.0.1, § 1 VCF.
De rechtbank stelt verder vast dat eiseres niet ontkent dat zij geen aangifte per toestel heeft ingediend.
De rechtbank stelt ook vast dat de drie nieuwe modellen/types van automatische ontspanningstoestellen ROLL’N’UP, DRAGON (BOXER) en SPEEDBALL nog niet waren gerangschikt in het repertorium, zodat deze evenmin (in tegenstelling tot wat eiseres voorhoudt) reeds in de – van aangifte vrijgestelde – categorie C of D konden gerangschikt worden. Hetgeen eiseres als professioneel in deze sector wist of minstens diende te weten.
Voor deze drie nieuwe modellen werd evenmin reeds een aanvraag tot rangschikking ingediend, zodat deze evenmin als categorie E te beschouwen waren; waarvoor bovendien niet eens een vrijstelling tot fiscale aangifte geldt.
De rechtbank merkt ook op dat het feit dat eiseres (pas) na de controle, de kennisgeving van de overtredingen en de ambtshalve aanslag, op 5 september 2019 alsnog de drie aanvragen tot fiscale rangschikking indiende, niet ter zake dienend is.
De rechtbank deelt niet de zienswijze van eiseres waarin zij beweert dat de drie toestellen vergelijkbaar waren met andere reeds opgenomen modellen van toestellen, dit is immers een louter persoonlijk en subjectieve mening. Als professioneel had zij moeten weten dat zij zelfs bij de minste twijfel in haar hoofde, tijdig tot deze aanvragen tot rangschikking in het repertorium had dienen over te gaan.
Van een mogelijke verwarring of onduidelijkheid kon geen sprake zijn, alleen al nu de benamingen van deze drie modellen duidelijk niet in het repertorium voorkwamen.
Betreffende het wel aangegeven toestel met de benaming HAMMER, dat was gerangschikt in de categorie E, kan eiseres zo mogelijk nog minder ontkennen dat zij ten onrechte de verplichte aangifte vóór de opstelling van dat toestel niet had verricht. Zoals verweerster terecht voorhoudt.
De rechtbank besluit dat verweerster dan ook terecht artikel 3.12.4.0.1 VCF heeft toegepast jegens eiseres.
Inzake de belastingverhoging en de boete
Eisers argumenteert dat de heffing overeenkomstig artikel 3.12.4.0.1 VCF, alsook de verhoging van 20% met daarbovenop nog eens een boete overeenkomst artikel 3.18.0.0.1, §1 VCF (waarbij zij er niet voor terugdeinsde om onmiddellijk het maximum op te leggen) voor de laattijdige aangifte van de automatische ontspanningstoestellen dient te worden kwijtgescholden, aangezien deze een repressief karakter heeft en strijdig is met het evenredigheidsbeginsel.
Wanneer administratieve sancties een strafrechtelijk karakter hebben in de zin van artikel 6 EVRM, moeten deze immers steeds de evenredigheidstoets doorstaan.
Eiseres meent dat er geen reden is om een belastingverhoging op te leggen overeenkomstig artikel 3.18.0.0.15/2 VCF.
De rechtbank deelt de zienswijze van eiseres daar waar zij stelt dat het niet uit te sluiten is dat de aanvraag door de invoerder precies niet werd ingediend met de bedoeling om hoe dan ook de fiscale rangschikking in deze categorie A te ‘vermijden’, waardoor niet voor slechts één of enkele, maar voor alle toestellen van dit modelgeen belastingen zouden kunnen worden gevestigd bij gebrek aan deze fiscale rangschikking.
Het is juist omwille van dergeiljke situaties dat verweerster het maximumbedrag van 1.250 EUR heeft opgelegd. Des te meer omdat het niet aanvragen van de fiscale rangschikking in het repertorium door de invoerder, van rechtswege zware gevolgen heeft voor alle eigenaars van een toestel van dit model (zie standpunt nr. 19011 van 21.01.2019) en dit zolang de rangschikking van het model niet werd aangevraagd.
De rechtbank tilt zwaar aan het feit dat eiseres als professioneel, actief in deze welbepaalde sector, er niet ernstig kan van uitgegaan zijn dat zij voor deze 4 toestellen geen aangifte diende in te dienen, aangezien geen enkele van deze vier toestellen over een rangschikking in het repertorium in de categorie C of D genoot, en dat voor de drie (nieuwe/gewijzigde) modellen de aanvragen tot fiscale rangschikking niet waren ingediend en tenslotte dat er voor het vierde toestel (categorie E) eveneens een aangifteverplichting van toepassing was.
Eiseres ontkent trouwens niet dat zij een aangifte voor deze vier toestellen had moeten doen, zij hekelt enkel de ambtshalve rangschikking in categorie A van (enkel) drie van de vier opgestelde toestellen en het daarop toepasselijke tarief.
De rechtbank merkt verder op dat een belastingverhoging van 20% niet beantwoordt aan het criterium van een strafsanctie overeenkomstig artikel 6 EVRM. Bovendien werd er wel degelijk een fout begaan, minstens grove nalatigheid, in hoofde van eiseres. Bovendien werd het evenredigheidsbeginsel niet geschonden.
De rechtbank is van oordeel dat de opgelegde belastingverhoging dan ook evenredig is met de begane inbreuken en met het doel van een belastingverhoging. Daarom beslist de rechtbank om de belastingverhoging en de boete niet kwijt te schelden of te matigen.
Inzake het uitstel van de heffing, verhoging en boete
Eiseres vraagt een uitstel omdat het de eerste overtreding is die zij begaat, daarnaast heeft zij ook binnen de voorgeschreven termijn van dertig dagen de situatie zelf rechtgezet door alsnog een aangifte in te dienen voor de toestellen die vermeend nog niet in het repertorium waren opgenomen.
De rechtbank ziet geen redenen om aan eiseres het voordeel van uitstel te verlenen, zelfs indien dit mogeijk zou zijn. Het verlenen van uitstel voor de belastingverhoging en de boete in de huidige stand van de wetgeving zou neerkomen op een definitieve kwijtschelding ervan, nu de weet voor dergelijke belastingverhoging en boete niet voorziet in een regeling van de voorwaarden waaronder het uitstel kan of moet ingetrokken worden en ook niet voorziet in een overheidsinstantie die over dergelijke intrekking zou moeten beslissen.
Om dezelfde redenen, zoals hierboven beschreven, ziet de rechtbank geen reden om uitstel te verlenen voor de opgelegde belastingverhogingen en de opgelegde boete. Naast de noodzaak van een ernstige bestraffing, is enkel een effectieve en niet onbelangrijke belastingverhoging en boete van aard om eiseres ertoe aan te zetten de hoger genoemde inbreuken niet meer te begaan.
De rechtbank besluit dat de belastingverhoging en de boete terecht werden opgelegd door verweerster en in feite en in rechte zijn verantwoord.