Gedaan met laden. U bevindt zich op: WB 63 - BVR 16 juli 2021 Overzicht wijzigende besluiten VPS

WB 63 - BVR 16 juli 2021

16 juli 2021 - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de geldelijke maatregelen en andere bepalingen.

Rechtsgronden

Dit besluit is gebaseerd op:
- de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 87, §1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, en §3, vervangen bij de bijzondere wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wet van 6 januari 2014;
- het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, artikel 67, §2;
- het Bestuursdecreet van 7 december 2018, artikel III.23.

Vormvereisten

De volgende vormvereisten zijn vervuld:
- De Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, heeft zijn akkoord gegeven op 25 maart 2021.
- Het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest heeft protocol nr. 398.1271 gesloten op 28 mei 2021.
- De Raad van State heeft advies 69.552/3 gegeven op 8 juli 2021, met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973.

Initiatiefnemer

Dit besluit wordt voorgesteld door de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Bestuurszaken, Inburgering en Gelijke Kansen.

Na beraadslaging,

DE VLAAMSE REGERING BESLUIT:

Artikel 1. Aan artikel I 2 van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2020, wordt een punt 34° toegevoegd, dat luidt als volgt:
“34° integratieprotocol: een document met afspraken over maatregelen die de tewerkstelling van een personeelslid met een handicap of chronische ziekte ondersteunen.”.

Art. 2. In artikel I 9, §1, van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt:

“In afwijking van het eerste lid heeft de raad van beroep in de volgende gevallen een beslissende bevoegdheid:

1° als de raad van beroep met eenparigheid van stemmen besluit tot de gegrondheid of ongegrondheid van de bestreden beslissing;

2° als de raad van beroep met eenparigheid van stemmen, aansluitend op een eenparige beslissing over de ongegrondheid, een eventuele andere passende maatregel oplegt;

3° als de raad van berroep conform het tweede lid, 3°, beslist tot de onontvankelijkheid, dan is de aangevochten beslissing hierdoor definitief geworden vanaf de dag na het verstrijken van de termijn voor instelling van het beroep”.

Art. 3. Aan artikel VI 26, §1, eerste lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 24 juni 2016, wordt de volgende zin toegevoegd:

“De adviseur met salarisschaal A218, A251 of A252 die overgeplaatst wordt naar de graad van adviseur, behoudt salarisschaal A218, A251 of A252.”.

Art. 4. In deel VI, titel 7, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 11 september 2020, wordt hoofdstuk 1, dat bestaat uit artikel VI 68 tot en met VI 73, opgeheven.

Art. 5. Aan deel VI, titel 9 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007, 23 mei 2008, 29 mei 2009 en 24 juni 2016, wordt een hoofdstuk 5, dat bestaat uit artikel VI 118ter, toegevoegd, dat luidt als volgt:

“Hoofdstuk 5. Bijzondere bepalingen met betrekking tot de regeling van de rechtspositie van het personeel van de Vlaamse Informatie- en screeningsdienst op de lokale geloofsgemeenschappen

Art. VI 118ter. Alleen de personen die beschikken over een veiligheidsmachtiging van het niveau “GEHEIM” uitgereikt door de Nationale Veiligheidsoverheid die niet ouder is dan vijf jaar, zoals bedoeld in de wet van 11 december 1998 betreffende de classificatie en de veiligheidsmachtigingen, veiligheidsattesten en veiligheidsadviezen, hebben toegang tot een functie bij de Vlaamse Informatie-en screeningsdienst op de lokale geloofsgemeenschappen.”.

Art. 6. Artikel VI 123 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 en 19 maart 2021, wordt opgeheven.

Art. 7. Artikel VI 124 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 en 21 februari 2014, wordt opgeheven.

Art. 8. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 18 december 2020 wordt een artikel VI 171 ingevoegd, dat luidt als volgt:

“Art. VI 171. Voor de ambtenaren die houder zijn van een IT-mandaat op datum van 31 juli 2021, blijft de regeling gelden die op hen van toepassing was op 31 juli 2021.”.

Art. 9. In artikel VII 20, §2, 1°, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, wordt de zinsnede “zoals bedoeld in artikel VII 6 § 2” vervangen door de zinsnede “, vermeld in artikel VII 6, §2, §2bis, §2ter en §3.”.

Art. 10. Aan deel VII, titel 2, hoofdstuk 2, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2019, wordt een afdeling 13, die bestaat uit artikel VII 44quater, toegevoegd, die luidt als volgt:

“Afdeling 13. Vervangende toelage maaltijdcheques

Art. VII 44quater. Een personeelslid ontvangt de volgende toelage per maaltijdcheque, die niet binnen de door de RSZ-reglementering voorgeschreven termijn is toegekend:

nominale waarde maaltijdcheque

statutairencontractuelenvakantiewerkers
7 euro10,82 euro12,01 euro6,07 euro
4 euro5,33 euro5,91 euro_

Art. 11. In artikel VII 70ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 5 september 2008 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 en 22 september 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° in paragraaf 1 wordt het tweede lid vervangen door wat volgt: “De toelage, vermeld in het eerste lid, wordt voor de personeelsleden die na 1 januari 2008 in dienst zijn getreden, niet toegekend tijdens de proeftijd, behalve in de volgende gevallen:
1° de proeftijd sluit aan op een contractuele tewerkstelling in dezelfde functie;
2° het personeelslid heeft het opleidingstraject met goed gevolg doorlopen en wordt operationeel ingezet.”;

2° in paragraaf 3 worden tussen het woord “de” en het woord “nautisch” de woorden “verkeersleiders en de” ingevoegd.

Art. 12. In artikel VII 84, §1, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2017, wordt het tweede lid opgeheven.

Art. 13. In artikel VII 91 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2021, wordt een 14° punt toegevoegd dat luidt als volgt :

“14° een tegemoetkoming in de kosten voor kinderopvang.”.

Art. 14. Artikel VII 92 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, 27 januari 2017 en 20 april 2018, wordt vervangen door wat volgt:

“Art. VII 92. §1. Bij het overlijden van een personeelslid wordt een vergoeding uitgekeerd aan de natuurlijke persoon die bewijst dat hij de begrafeniskosten van de overledene heeft gedragen. Als verschillende natuurlijke personen die kosten hebben gedragen, wordt de vergoeding evenredig aan hun bijdrage verdeeld.

Bij het overlijden van de volgende personen wordt de vergoeding voor begrafeniskosten, vermeld in het eerste lid, niet uitgekeerd:
1° het personeelslid met een arbeidsovereenkomst voor studenten;
2° het personeelslid van Sport Vlaanderen met een arbeidsovereenkomst voor occasioneel personeel (AOP);
3° de occasionele lesgever van de VDAB, vermeld in artikel 1, 10°, van het besluit van de Vlaamse Regering van 9 mei 2014 houdende de agentschapspecifieke regeling van de rechtspositie van het personeel van de Vlaamse Dienst voor Arbeidsbemiddeling en Beroepsopleiding.

§2. De vergoeding stemt overeen met de werkelijke kosten, maar wordt beperkt tot een twaalfde van het bedrag, vermeld in artikel 39 van de Arbeidsongevallenwet van 10 april 1971.”.

Art. 15. Artikel VII 93 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007, wordt opgeheven.

Art. 16. In artikel VII 94 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007, wordt de zinsnede “In afwijking van artikel VII 92, § 3, kan de bevoegde Vlaamse minister of zijn gemachtigde,” vervangen door de woorden “De Vlaamse minister bevoegd voor bestuurszaken of zijn gemachtigde kan”.

Art. 17. In artikel VII 102 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2019 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 november 2020, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:

“§1. Het personeelslid dat de verplaatsing van en naar de vaste tewerkstellingsplaats geheel of gedeeltelijk met de fiets of de speedpedelec aflegt, ontvangt een maandelijkse fietsvergoeding op basis van het aantal dagen dat hij de verplaatsing naar de vaste tewerkstellingsplaats effectief aflegt.”;

2° paragraaf 4 en 5 worden vervangen door wat volgt:

Ҥ4. Het personeelslid dat op ten minste 80% van het aantal dagen dat hij zich verplaatst naar de vaste tewerkstellingsplaats, het traject geheel of gedeeltelijk met de fiets of de speedpedelec aflegt, heeft voor datzelfde traject geen recht op een tegemoetkoming in de kosten van het openbaar vervoer als vermeld in artikel VII 95.

§5. Het personeelslid dat minder dan 80% van het aantal dagen dat hij zich verplaatst naar de vaste tewerkstellingsplaats, het traject geheel of gedeeltelijk met de fiets of de speedpedelec aflegt, heeft ook recht op een tegemoetkoming in de kosten van het openbaar vervoer als vermeld in artikel VII 95.”.

Art. 18. In artikel X 10 van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 6 september 2019, worden de volgende wijzigingen aangebracht:

1° aan het vierde lid wordt een punt 7° toegevoegd, dat luidt als volgt:

“7° het onbetaalde verlof wegens een prestatie als militair van het reservekader bij de krijgsmacht.”;

2° het vijfde lid wordt vervangen door wat volgt:

”In afwijking van het derde lid wordt het jaarlijkse vakantieverlof van de ambtenaar niet evenredig verminderd in geval van:
1° pleegzorg;
2° pleegouderverlof;
3° het geboorteverlof waarin de ambtenaar geen recht heeft op een volledig salaris;
4° het onbetaald verlof wegens een prestatie als militair van het reservekader bij de krijgsmacht.”.

Art. 19. In hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij besluit van de Vlaamse Regering van 30 april 2021, wordt een artikel X 63bis ingevoegd, dat luidt als volgt:

“Art. X 63bis. Als een personeelslid een prestatie vervult als militair van het reservekader bij de krijgsmacht, krijgt het personeelslid onbetaald verlof voor de duur van de prestaties.

Het onbetaalde verlof, vermeld in het eerste lid, wordt met dienstactiviteit gelijkgesteld. Tijdens het onbetaalde verlof heeft het personeelslid geen recht op salaris.”.

Art. 20. In artikel X 72 van hetzelfde besluit wordt de bepaling “- voorbehoedend verlof;” opgeheven.

Art. 21. In artikel XI 8, §1 van hetzelfde besluit, vervangen bij besluit van de Vlaamse Regering van 26 april 2019, wordt het tweede lid vervangen door wat volgt:

“De benoemende overheid neemt de beslissing tot ontslag van de ambtenaar binnen de 30 kalenderdagen die volgen op de datum waarop de onvoldoende definitief is geworden. In het geval dat de raad van beroep beslist tot de onontvankelijkheid van het beroep, begint de termijn van 30 kalenderdagen niettegenstaande hetgeen is voorzien in artikel I 9, §1, derde lid, te lopen vanaf de datum van kennisgeving van de uitspraak van de raad van beroep aan de entiteit. Indien de benoemende overheid de beslissing tot ontslag niet binnen de voormelde 30 kalenderdagen neemt, dan wordt de ambtenaar geacht niet te zijn ontslagen.”.

Art. 22. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand volgend op de goedkeuring ervan, met uitzondering van:

Artikel 3 heeft uitwerking met ingang van 1 oktober 2020.
Artikel 5 heeft uitwerking met ingang van 1 februari 2021.
Artikel 9 heeft uitwerking met ingang van 1 januari 2018.
Artikel 10 heeft uitwerking met ingang van 1 februari 2020.
Artikel 11, 2°, heeft uitwerking met ingang van 1 februari 2018.
Artikel 18 en 19 hebben uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2020.

Art. 23. De Vlaamse minister, bevoegd voor de human resources, is belast met de uitvoering van dit besluit.

Brussel, (datum)

De minister-president van de Vlaamse Regering,

Jan JAMBON

De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Bestuurszaken, Inburgering en Gelijke Kansen,

Bart SOMERS