WB 44 - BVR 26 april 2019
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de harmonisering van de arbeidsvoorwaarden
DE VLAAMSE REGERING,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 87, §1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, en §3, eerste lid, vervangen bij de wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wet van 6 januari 2014;
Gelet op het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, artikel 67, §2;
Gelet op het bestuursdecreet van 7 december 2018, artikel III.23;
Gelet op het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 4 mei 2018;
Gelet op protocol nr. 380.1215 van het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest van 1 maart 2019;
Gelet op advies 65.668/3 van de Raad van State, gegeven op 5 april 2019, met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding;
Na beraadslaging,
BESLUIT:
Artikel 1. Aan artikel I 4, §5, van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 1° wordt de zinsnede ",hetzij voor in de tijd beperkte acties, hetzij voor een buitengewone toename van het werk" opgeheven;
2° punt 2° wordt vervangen door wat volgt:
"2° personeelsleden die afwezig zijn te vervangen;"
3° aan punt 4° worden twee zinnen toegevoegd, die luiden als volgt:
"Betrekkingen met een salarisschaal of beginsalarisschaal die overeenstemt met rang A2 of hoger kunnen als een hooggekwalificeerde betrekking contractueel worden ingevuld.
De invulling van het top- en middenkader gebeurt overeenkomstig deel V;"
4° er worden een punt 5°, 6° en 7° toegevoegd, die luiden als volgt:
"5° te voorzien in de personeelsbehoefte voor activiteiten die worden gefinancierd door een andere publieke of private instantie;
6° te voorzien in de personeelsbehoefte voor activiteiten die hoofdzakelijk verricht worden in mededinging met andere marktdeelnemers;
7° knelpuntfuncties in te vullen die voorkomen op de lijst van knelpuntfuncties vastgesteld door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bestuurszaken.”;
5° er wordt een vierde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"De Vlaamse minister, bevoegd voor de bestuurszaken, stelt in overleg met de functioneel bevoegde ministers, na mededeling aan de Vlaamse Regering, de lijst vast van de contractuele functies die ressorteren onder punt 6°.".
Art. 2. In artikel I 9, §2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2017, wordt het vierde streepje opgeheven.
Art. 3. Aan artikel III 2, 2°, eerste streepje, van hetzelfde besluit worden de woorden "die minder dan één jaar duren" toegevoegd.
Art. 4. Aan artikel III 16 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008 en 29 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° de eerste zin van paragraaf vier wordt vervangen door wat volgt:
"De negatieve eindevaluatie van de proefperiode heeft het ontslag van de ambtenaar op proef tot gevolg.";
2° paragraaf 8 en paragraaf 9 worden opgeheven.
Art. 5. In artikel III 19, eerste lid, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, worden de woorden "het verstrijken van de termijn voor het instellen van een beroep of op" opgeheven.
Art. 6. Aan deel III, hoofdstuk 5, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2018, wordt een artikel III 33 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. III 33. De bepalingen inzake de raad van beroep die golden voor 1 juni 2019 blijven van toepassing op de statutaire proeftijden die zijn aangevat voor 1 juni 2019.".
Art. 7. Aan artikel IV 1 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt:
“§4. Het personeelslid kan na de zesde maand die volgt op de kennisgeving van het evaluatieverslag aan het personeelslid worden geëvalueerd met betrekking tot de prestaties en de wijze waarop de prestaties werden geleverd, op voorwaarde dat:
1° het evaluatieverslag dat betrekking had op de vorige evaluatie de einduitspraak onvoldoende bevatte;
2° het personeelslid tijdens de periode die het voorwerp is van de evaluatie gedurende minimaal drie maanden prestaties heeft geleverd. Verloven die zich tijdens deze periode voordoen, schorten deze periode op zolang het personeelslid nog geen drie maanden effectief heeft gepresteerd;
3° de evaluatoren die gebruik willen maken van de evaluatiemogelijkheid vermeld in het eerste lid, dit naar aanleiding van de kennisgeving van het evaluatieverslag aan het personeelslid meedelen.
Als de evaluatie na zes maanden niet werd besloten met een onvoldoende, dan worden de prestaties van het personeelslid en de wijze waarop deze werden geleverd de eerstvolgende keer geëvalueerd bij het begin van het volgende kalenderjaar."
Art. 8. In artikel V 12, §4, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 2011, worden tussen de zinsnede "paragraaf 2" en de woorden "voor zover" de woorden "en heeft recht op het mobiliteitskrediet vermeld in het artikel V 12bis" ingevoegd.
Art. 9. In artikel V 39, §2, van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014, worden het zevende, achtste en negende lid opgeheven.
Art. 10. Aan deel V, titel 5, hoofdstuk 3, van hetzelfde besluit, het laatste gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2018, wordt een artikel V 56novies toegevoegd, dat luidt als volgt:
“Art. V 56novies. De bepalingen inzake de raad van beroep die golden voor 1 juni 2019 blijven van toepassing op de statutaire proeftijden die zijn aangevat voor 1 juni 2019."
Art. 11. In deel VII, titel 1, hoofdstuk 1, van hetzelfde besluit, het laatste gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 20 april 2019, wordt een artikel VII 5bis ingevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. VII 5bis. Voor de berekening van de verbrekingsvergoeding vermeld in artikel XI 6 en XI 8bis, wordt het bruto weeksalaris bekomen door het bruto maandsalaris te delen door dertien en te vermenigvuldigen met drie.".
Art. 12. Aan artikel VII 8 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008, 29 mei 2009 en 27 januari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het derde lid wordt opgeheven;
2° in het vierde lid wordt tussen het woord "feestdagen" en het woord "die" de woorden "en vervangende vakantiedagen vermeld in artikel X 11, §2, eerste lid" ingevoegd.
Art. 13. Artikel VII 109 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2014, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. VII 109. §1. In geval van plaats- en tijdsonafhankelijk werken stelt de lijnmanager middelen ter beschikking van het personeelslid. De lijnmanager bepaalt, afhankelijk van de functie en de behoeften, welke middelen ten laste worden genomen.
Het personeelslid mag die middelen aanwenden voor persoonlijk gebruik.
De lijnmanager kan een van de volgende beslissingen nemen:
1° de kostprijs van de internetaansluiting en het internetabonnement ten laste nemen via het derde-betalersysteem;
2° een forfaitaire vergoeding van 20 euro per maand toekennen voor het professionele gebruik van de eigen internetverbinding van het personeelslid.
§2. De lijnmanager kan een forfaitaire vergoeding van 20 euro per maand toekennen voor het professionele gebruik van de eigen ICT-toestellen tijdens plaats- en tijdsonafhankelijk werken als de volgende voorwaarden voldaan zijn:
1° het professionele gebruik van een eigen ICT-toestel tijdens plaats- of tijdsonafhankelijk werken past binnen het veiligheidsbeleid van een entiteit, raad of instelling;
2° het personeelslid beschikt niet over een door de werkgever ter beschikking gesteld ICT-toestel dat hij in het kader van plaats- en tijdsonafhankelijk werken kan gebruiken.
§3. In het kader van plaats- en tijdonafhankelijk werken heeft het personeelslid geen recht op andere vergoedingen of de terugbetaling van andere kosten dan die vermeld in dit artikel.”.
Art. 14. Aan artikel X 9, §1, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° tussen het vijfde en zesde lid worden twee leden ingevoegd, die luiden als volgt:
"Een personeelslid dat door ziekteverlof niet in staat was om tijdens het lopende kalenderjaar al zijn jaarlijkse vakantiedagen op te nemen, kan bovenop de elf dagen vermeld in het vierde lid of de vijf dagen vermeld in het vijfde lid maximaal dertien bijkomende dagen jaarlijkse vakantiedagen overdragen naar het volgende kalenderjaar. De jaarlijkse vakantiedagen die op grond van dit lid werden overgedragen, tellen niet mee voor de berekening van het maximum van 150 werkdagen vermeld in het vierde lid en moeten binnen de twee jaar die volgen op de overdracht van van de jaarlijkse vakantiedagen worden opgenomen. Bij niet-opname binnen de twee jaar na overdracht gaan de overgedragen dagen verloren.
In afwijking van het zesde lid kan een personeelslid dat door ziekteverlof niet in staat was om tijdens het lopende kalenderjaar al zijn jaarlijkse vakantiedagen op te nemen en dat door het bereiken van de grens van 150 werkdagen vermeld in het vierde lid de elf dagen vermeld in het vierde lid of de vijf dagen vermeld in het vijfde lid niet of niet volledig kon overdragen bijkomend respectievelijk maximaal elf of vijf dagen jaarlijkse vakantiedagen overdragen naar het volgende jaar die binnen de twee jaar na de overdracht moeten worden opgenomen. Bij niet-opname binnen de twee jaar na overdracht gaan de overgedragen dagen verloren.".
2° aan het zesde lid, dat het achtste lid wordt, wordt een zin toegevoegd die luidt als volgt:
"Deze regeling is overeenkomstig van toepassing op het verlof dat met toepassing van het zesde en zevende lid werd overgedragen.".
Art. 15. Aan artikel X 12 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het tweede lid wordt vervangen door wat volgt:
"Een personeelslid dat voorafgaand aan zijn jaarlijks verlof ziek wordt, kan het jaarlijks verlof intrekken.";
2° er wordt een derde lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Een personeelslid dat tijdens zijn jaarlijkse vakantie ziek wordt of een ongeval heeft, kan de periode van jaarlijkse vakantie die overeenstemt met de periode gedurende welke men door de ziekte of ongeval arbeidsongeschikt was, omzetten naar ziekteverlof. Opdat de jaarlijkse vakantiedagen naar ziekteverlof kunnen worden omgezet, moet:
1° het personeelslid een getuigschrift van zijn behandelend arts indienen waaruit de startdatum en duur van de arbeidsongeschiktheid blijkt;
2° de arbeidsongeschiktheid melden overeenkomstig de regeling die is opgenomen in het arbeidsreglement.".
Art. 16. Aan artikel X 20 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° het tweede lid wordt opgeheven;
2° er wordt een lid toegevoegd dat luidt als volgt:
"Indien de federale medische dienst bevoegd voor de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar meedeelt dat een ambtenaar een onderzoek in het kader van de vroegtijdige oppensioenstelling wegens gezondheidsredenen heeft belemmerd of geweigerd, dan vraagt de lijnmanager aan de ambtenaar om de redenen hiervan mee te delen binnen de veertien dagen. Indien de ambtenaar geen gevolg geeft aan deze vraag om toelichting te geven of geen geldige reden aantoont, wordt hij in non-activiteit gezet vanaf de dag waarop hij het onderzoek heeft belemmerd of geweigerd tot de dag van herneming van het werk.".
Art. 17. Artikel X 22 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2017, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. X 22. §1. Een ambtenaar die afwezig is wegens ziekte of ongeval van gemeen recht kan in het kader van de re-integratie in een voltijds arbeidsregime de arbeid deeltijds hervatten onder de vorm van deeltijdse prestaties wegens ziekte.
De deeltijdse prestaties wegens ziekte worden toegekend door het geneeskundig controleorgaan, dat eveneens de duurtijd van deeltijdse prestaties wegens ziekte, als het prestatieregime tijdens de deeltijdse prestaties wegens ziekte bepaalt.
De duurtijd vermeld in het tweede lid, bedraagt maximaal drie maanden en kan voor zover de deeltijdse prestaties wegens ziekte blijven bijdragen tot de voltijdse hervatting van de arbeid meermaals worden verlengd met een periode van maximaal drie maanden.
Het prestatieregime vermeld in het tweede lid bedraagt minimaal 50% van een voltijdse arbeidsduur.
§2. De deeltijdse prestaties vermeld in §1 zijn gedurende de eerste zes maanden van het re-integratietraject een recht.
Vanaf de zevende maand kunnen de deeltijdse prestaties wegens ziekte, na advies van het geneeskundig controleorgaan, worden toegestaan als ze blijven bijdragen tot de voltijdse re-integratie van de ambtenaar en de lijnmanager instemt met de verderzetting van de deeltijdse prestaties wegens ziekte.
Van het minimum prestatieregime vermeld in §1, vierde lid, kan worden afgeweken als de lijnmanager hiermee instemt.
§3. De afwezigheid van de ambtenaar tijdens de periode van deeltijdse prestaties wegens ziekte wordt beschouwd als ziekteverlof en met dienstactiviteit gelijkgesteld. De aanrekening op het aantal dagen vermeld in artikel X 20 gebeurt pro rata.
§4. Aan het contractuele personeelslid wordt de gedeeltelijke werkhervatting toegekend overeenkomstig de regels die zijn opgenomen in de wet van 3 juli 1978 betreffende de arbeidsovereenkomsten en de ZIV-wetgeving.
De gedeeltelijke werkhervatting is gedurende de eerste zes maanden een recht. Vanaf de zevende maand kan de gedeeltelijke werkhervatting, na advies van de adviserend geneesheer van de mutualiteit, verder worden toegekend als de lijnmanager hiermee instemt.
Een contractueel personeelslid kan het werk gedeeltelijk hervatten met een arbeidsregime dat minder dan 50% van een voltijdse arbeidsduur bedraagt als de lijnmanager hiermee instemt.".
Art. 18. Aan artikel X 23, §1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° punt 5° wordt opgeheven;
2° in het derde lid wordt de zinsnede ",4° en 5°" vervangen door de zinsnede " en 4°".
Art. 19. Aan artikel X 65, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008 en 29 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 1° worden tussen de zinsnede 'uitgezonderd,' en de zinsnede 'of lid van de districtsraad van een district,' de zinsnede " of lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst dat geen gemeenteraadslid of lid van een raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente is," ingevoegd en worden de woorden "de voorzitter van het districtscollege" vervangen door de woorden "de districtsburgemeester";
2° in punt 2° worden de woorden "lid is van de deputatie" vervangen door de woorden "gedeputeerde is".
Art. 20. Aan artikel X 66 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008 en 29 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 1° worden tussen de zinsnede 'uitgezonderd,' en de zinsnede 'of lid van de districtsraad van een district,' de zinsnede " of lid van het bijzonder comité voor de sociale dienst dat geen gemeenteraadslid of lid van een raad voor maatschappelijk welzijn van een gemeente is," ingevoegd en worden de woorden "de voorzitter van het districtscollege en de leden van het districtscollege" vervangen door de woorden "de districtsburgemeester en de districtsschepenen";
2° in punt 2° worden de woorden "van het districtscollege van een district" vervangen door het woord "districtsburgemeester";
3° in punt 3° worden de woorden "van het districtscollege van een district" vervangen door het woord "districtsschepen";
4° in punt 5° worden de woorden "lid is van de deputatie" vervangen door de woorden "gedeputeerde is".
Art. 21. Aan artikel X 67 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008 en het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in punt 1° worden de woorden "voorzitters van het districtscollege van een district" vervangen door het woord "districtsburgemeesters";
2° in punt 2° worden de woorden "leden van het bureau van het districtscollege van een district" vervangen door het woord "districtsschepenen";
3° in punt 3° worden de woorden "lid van de deputatie van een provincieraad" vervangen door de woorden "de gedeputeerde";
4° in punt 9° worden de woorden "gewestelijk staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest" vervangen door de woorden "staatssecretaris van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest".
Art. 22. In artikel X 69 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008, worden de woorden "van het districtscollege van een district" vervangen door de woorden "een districtsburgemeester".
Art. 23. Aan artikel X 80 van hetzelfde besluit wordt een paragraaf 3 toegevoegd, die luidt als volgt:
"§3. De ambtenaar die op grond van artikel 42 van de arbeidswet van 16 maart 1971 vrijgesteld werd van arbeid krijgt dienstvrijstelling.
Voor het contractueel personeelslid wordt deze afwezigheid geregeld op grond van de arbeidswet en gelijkgesteld met dienstactiviteit zonder doorbetaling van het salaris.".
Art. 24. Aan deel X, titel 14, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 15 december 2017, wordt een artikel X 96 toegevoegd, dat luidt als volgt:
"Art. X 96. De deeltijdse prestaties wegens ziekte die door het controleorgaan werden toegekend voor 1 juni 2019 en die een einddatum hebben na 31 mei 2019 blijven doorlopen tot en met de voorziene einddatum en dit overeenkomstig de regeling die gold bij toekenning. Een verlenging gebeurt overeenkomstig de regeling die geldt vanaf 1 juni 2019.”
De deeltijdse prestaties wegens ziekte die werden opgenomen overeenkomstig de regeling die gold voor 1 juli 2019 worden niet aangerekend op de zes maanden vermeld in artikel X 22, §2. "
Art. 25. In artikel XI 4, §1, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden "overeenstemt met drie maanden loon voor elke volledige of ingegane schijf van vijf jaar tewerkstelling bij de diensten van de Vlaamse overheid" vervangen door de woorden "berekend wordt overeenkomstig artikel XI 8bis".
Art. 26. In artikel XI 5 van hetzelfde besluit wordt punt 3° vervangen door wat volgt:
"3° het ontslag na twee onvoldoendes, zoals bepaald in artikel XI 8.".
Art. 27. Artikel XI 6 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. XI 6. §1. Een ambtenaar die vrijwillig ontslag neemt, bezorgt zijn beslissing schriftelijk aan de benoemende overheid.
Naast de beslissing tot vrijwillig ontslag omvat de schriftelijke melding vermeld in het eerste lid de begindatum en de duur van de door de ambtenaar te respecteren opzeggingstermijn.
Het vrijwillig ontslag als ambtenaar treedt in werking na het verstrijken van een opzeggingstermijn, onverminderd §2.
De opzeggingstermijn start op de maandag die volgt op de week waarin het vrijwillig ontslag schriftelijk ter kennis aan de benoemende overheid werd gebracht.
De door de ambtenaar te respecteren opzeggingstermijn wordt als volgt vastgesteld:
Anciënniteit bij de diensten van de Vlaamse overheid | opzeggingstermijn |
Van 0 tot minder dan drie maanden | 1 week |
Van drie maanden tot minder dan zes maanden | 2 weken |
Van zes maanden tot minder dan twaalf maanden | 3 weken |
Van twaalf maanden tot minder dan 18 maanden | 4 weken |
Van 18 maanden tot minder dan 24 maanden | 5 weken |
Van 2 jaar tot minder dan 4 jaar | 6 weken |
Van 4 jaar tot minder dan 5 jaar | 7 weken |
Van 5 jaar tot minder dan 6 jaar | 9 weken |
Van 6 jaar tot minder dan 7 jaar | 10 weken |
Van 7 jaar tot minder dan 8 jaar | 12 weken |
Vanaf 8 jaar | 13 weken |
Voor de bepaling van de anciënniteit in het kader van de vaststelling van de opzeggingstermijn wordt rekening gehouden met de periodes van ononderbroken tewerkstelling als personeelslid bij de diensten van de Vlaamse overheid. Periodes gedurende welke de ambtenaar met een verlof was, tellen mee voor de berekening van de anciënniteit vermeld in dit lid.
Onverminderd het zesde lid wordt eveneens de tewerkstelling als personeelslid meegerekend die werd gepresteerd bij de federale overheid of bij een provincie door de ambtenaar die krachtens de staatshervorming of in het kader van de afslanking van de provincies van de federale overheid of een provincie naar de diensten van de Vlaamse overheid werd overgeheveld
In onderling akkoord tussen de benoemende overheid en de ambtenaar kan worden overeengekomen dat er geen opzeggingstermijn moet worden gepresteerd of dat de te presteren opzeggingstermijn afwijkt van de termijn vastgesteld op grond van dit artikel.
§2. In afwijking van paragraaf 1, derde lid, gaat het vrijwillig ontslag als ambtenaar onmiddellijk in mits de ambtenaar een verbrekingsvergoeding betaalt.
De hoogte van de verbrekingsvergoeding vermeld in het eerste lid is gelijk aan het salaris dat tijdens de opzeggingstermijn, die overeenkomstig artikel XI 6, §1, had moeten worden gepresteerd, moest worden uitbetaald. Bij de berekening van de verbrekingsvergoeding wordt ook rekening gehouden met de voordelen die de ambtenaar op basis van het statuut verwierf.
De verbrekingsvergoeding wordt pro rata verminderd als de ambtenaar op het moment van het ontslag als gevolg van de opname van verlof voor deeltijdse prestaties, deeltijdse prestaties wegens een chronische ziekte of een handicap, een vermindering in het kader van zorgkrediet of een vermindering in het kader van een medisch bijstandsverlof niet voltijds werkt.
In afwijking van het derde lid wordt de vergoeding niet pro rata verminderd als een ambtenaar op het moment van het ontslag niet voltijds werkt als gevolg van een deeltijdse prestaties wegens ziekte of een vermindering in het kader van een ouderschapsverlof of palliatief verlof.
§3. Een benoeming bij een andere overheid die definitief geworden is, wordt gelijkgesteld met vrijwillig ontslag. Het vrijwillig ontslag gaat in, zonder opzeggingstermijn, op de dag waarop de ambtenaar benoemd wordt bij de andere overheid.
In afwijking van het vorige lid wordt een tijdelijke benoeming bij een administratief rechtscollege van de Vlaamse overheid niet gelijkgesteld met vrijwillig ontslag.".
Art. 28. Aan artikel XI 7 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2017, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in het eerste lid wordt het cijfer "62" vervangen door het cijfer "63" en wordt het woord "tweeënzestigste" vervangen door het woord "drieënzestigste";
2° het tweede lid wordt opgeheven.
Art. 29. Artikel XI 8 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014 en 27 januari 2017, wordt vervangen door wat volgt:
"Art. XI 8. §1. Een ambtenaar kan ontslagen worden als hij na een eerste evaluatie onvoldoende naar aanleiding van één van de tien eerstvolgende evaluaties een tweede evaluatie onvoldoende krijgt.
De benoemende overheid neemt de beslissing tot ontslag van de ambtenaar binnen de 30 kalenderdagen die volgen op de datum waarop de onvoldoende definitief is geworden. Indien de benoemende overheid deze beslissing niet binnen de voormelde 30 kalenderdagen neemt, dan wordt de ambtenaar geacht niet te zijn ontslagen.
Indien de benoemende overheid beslist om de ambtenaar vermeld in het eerste lid niet te ontslaan of als de termijn vermeld in het tweede lid verstreken is, dan kan de benoemende overheid pas naar aanleiding van een volgende evaluatie die met een onvoldoende werd afgesloten, beslissen om de ambtenaar vermeld in het eerste lid te ontslaan.
§2. Als de benoemende overheid beslist om de ambtenaar te ontslaan, dan bezorgt hij deze beslissing schriftelijk per beveiligde zending aan de ambtenaar.
Het ontslag als ambtenaar treedt in werking na het verstrijken van een opzeggingstermijn, onverminderd artikel XI 8bis.
De startdatum en duur van de opzeggingstermijn worden in het geschrift vermeld in het eerste lid aan de ambtenaar meegedeeld.
§3. De opzeggingstermijn start op de maandag die volgt op de week waarin de beveiligde zending uitwerking heeft.
§4. De door de benoemende overheid te respecteren opzeggingstermijn wordt als volgt vastgesteld:
Anciënniteit bij de diensten van de Vlaamse overheid | Opzeggingstermijn |
0 jaar tot minder dan 1 jaar | 7 weken |
1 tot minder dan 2 jaar | 11 weken |
2 tot minder dan 3 jaar | 12 weken |
3 tot minder dan 4 jaar | 13 weken |
4 jaar tot minder dan 5 jaar | 15 weken |
5 jaar tot minder dan 6 jaar | 18 weken |
6 jaar tot minder dan 7 jaar | 21 weken |
7 jaar tot minder dan 8 jaar | 24 weken |
8 jaar tot minder dan 9 jaar | 27 weken |
9 jaar tot minder dan 10 jaar | 30 weken |
10 jaar tot minder dan 11 jaar | 33 weken |
11 jaar tot minder dan 12 jaar | 36 weken |
12 jaar tot minder dan 13 jaar | 39 weken |
13 jaar tot minder dan 14 jaar | 42 weken |
14 jaar tot minder dan 15 jaar | 45 weken |
15 jaar tot minder dan 16 jaar | 48 weken |
16 jaar tot minder dan 17 jaar | 51 weken |
17 jaar tot minder dan 18 jaar | 54 weken |
18 jaar tot minder dan 19 jaar | 57 weken |
19 jaar tot minder dan 20 jaar | 60 weken |
20 jaar tot minder dan 21 jaar | 62 weken |
21 jaar tot minder dan 22 jaar | 63 weken |
22 jaar tot minder dan 23 jaar | 64 weken |
23 jaar tot minder dan 24 jaar | 65 weken |
24 jaar tot minder dan 25 jaar | 66 weken |
25 jaar tot minder dan 26 jaar | 67 weken |
26 jaar tot minder dan 27 jaar | 68 weken |
27 jaar tot minder dan 28 jaar | 69 weken |
28 jaar tot minder dan 29 jaar | 70 weken |
29 jaar tot minder dan 30 jaar | 71 weken |
30 jaar tot minder dan 31 jaar | 72 weken |
31 jaar tot minder dan 32 jaar | 73 weken |
32 jaar tot minder dan 33 jaar | 74 weken |
33 jaar tot minder dan 34 jaar | 75 weken |
34 jaar tot minder dan 35 jaar | 76 weken |
35 jaar tot minder dan 36 jaar | 77 weken |
36 jaar tot minder dan 37 jaar | 78 weken |
37 jaar tot minder dan 38 jaar | 79 weken |
38 jaar tot minder dan 39 jaar | 80 weken |
39 jaar tot minder dan 40 jaar | 81 weken |
40 jaar tot minder dan 41 jaar | 82 weken |
In onderling akkoord tussen de benoemende overheid en de ambtenaar kan een opzeggingstermijn worden vastgesteld die korter is dan de termijn vermeld in het eerste lid.
§5. Voor de bepaling van de anciënniteit in het kader van de vaststelling van de opzeggingstermijn wordt rekening gehouden met de periodes van ononderbroken tewerkstelling als personeelslid bij de diensten van de Vlaamse overheid. Periodes gedurende welke de ambtenaar met een verlof was, tellen mee voor de berekening van de anciënniteit vermeld in dit lid.
Onverminderd het eerste lid wordt eveneens de tewerkstelling als personeelslid meegerekend die werd gepresteerd bij de federale overheid of bij een provincie door de ambtenaar die krachtens de staatshervorming of in het kader van de afslanking van de provincies van de federale overheid of een provincie naar de diensten van de Vlaamse overheid werd overgeheveld.".
Art. 30. In deel XI, hoofdstuk 1, van hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2017, worden de artikelen XI 8bis, XI 8ter, XI 8quater en XI 8quinques ingevoegd, die luiden als volgt:
"Art. XI 8bis. §1. In afwijking van artikel XI 8, §2, tweede lid, kan de benoemende overheid beslissen dat het ontslag als ambtenaar onmiddellijk ingaat, mits aan de ambtenaar een verbrekingsvergoeding wordt uitbetaald.
De hoogte van de verbrekingsvergoeding vermeld in het eerste lid is gelijk aan het salaris dat tijdens de opzeggingstermijn, die overeenkomstig artikel XI 8, §4, had moeten worden gepresteerd, moest worden uitbetaald. Bij de berekening van de verbrekingsvergoeding wordt ook rekening gehouden met de voordelen die de ambtenaar op basis van het statuut verwierf.
De verbrekingsvergoeding wordt pro rata verminderd als de ambtenaar op het moment van het ontslag als gevolg van de opname van een verlof voor deeltijdse prestaties, deeltijdse prestaties wegens een chronische ziekte of een handicap, een vermindering in het kader van zorgkrediet of een vermindering in het kader van een medisch bijstandsverlof niet voltijds werkt.
In afwijking van het derde lid wordt de vergoeding niet pro rata verminderd als een ambtenaar op het moment van het ontslag niet voltijds werkt als gevolg van een deeltijdse prestaties wegens ziekte of een vermindering in het kader van een ouderschapsverlof of palliatief verlof.
Als de ambtenaar op het moment van het ontslag voltijds afwezig is als gevolg van één van de volgende verloven, dan wordt er rekening gehouden met het salaris dat de ambtenaar zou hebben genoten, mocht hij niet met verlof zijn geweest:
1° zorgkrediet;
2° federaal zorgverlof;
3° onbetaald verlof;
4° politiek verlof;
5° gestandaardiseerd gunstverlof;
6° een verlof in het kader van een tewerkstelling voor een externe werkgever gedurende welke het loon niet wordt doorbetaald.
§2. In het geschrift waarmee de beslissing tot ontslag wordt meegedeeld, wordt in afwijking van artikel XI 8, §2, derde lid, ook de waarde van de verbrekingsvergoeding die zal worden uitbetaald meegedeeld.
§3. Tijdens een lopende opzeggingstermijn kan de benoemende overheid beslissen om het ontslag als ambtenaar alsnog onmiddellijk te laten ingaan, mits betaling van een verbrekingsvergoeding.
De hoogte van de verbrekingsvergoeding vermeld in het eerste lid is gelijk aan het salaris dat tijdens de nog resterende opzeggingstermijn moest worden uitbetaald. Artikel XI 8bis, §1, tweede tot vijfde lid zijn overeenkomstig van toepassing.
Art. XI 8ter. Met het oog op de onderbrenging van de ambtenaar onder de werkloosheidsverzekering, de ziekteverzekering, sector uitkeringen, en de moeder-schapsverzekering worden tijdens de opzeggingstermijn of op de verbrekingsvergoeding de desbetreffende werknemersbijdragen ingehouden en samen met de werkgeversbijdrage gestort. Indien deze niet volstaan, betaalt de werkgever de nog benodigde werkgevers- en werknemersbijdragen.
Art. XI 8quater. §1. Een ambtenaar die overeenkomstig artikel XI 8, §1, ontslagen wordt, heeft recht op outplacementbegeleiding op voorwaarde dat hij recht heeft op ofwel:
1° een opzeggingstermijn van minstens dertig weken;
2° een verbrekingsvergoeding die een opzeggingstermijn van minstens dertig weken vervangt.
§2. In geval van een ontslag met een opzeggingstermijn heeft de ambtenaar recht op een outplacementbegeleiding van zestig uren die worden opgenomen tijdens het sollicitatieverlof vermeld in artikel XI 8quinques.
§3. In geval van een ontslag met een verbrekingsvergoeding heeft de ambtenaar recht op een outplacementbegeleiding van zestig uren waarvan de waarde gelijk is aan een twaalfde van het bruto jaarsalaris van het kalenderjaar dat het ontslag voorafgaat met een minimumwaarde van €1800 en een maximumwaarde van €5500. Deze waardes worden pro rata verminderd in geval de ambtenaar op het moment van het ontslag verminderd werkt.
De opzeggingstermijn op grond waarvan de vergoeding vermeld in artikel XI 8bis berekend wordt, wordt in geval de ambtenaar recht heeft op outplacementbegeleiding met vier weken verminderd.
Het tweede lid is niet van toepassing als de ambtenaar binnen de zeven kalenderdagen na kennisname van het ontslag door middel van een geneeskundig getuigschrift aantoont dat hij medisch ongeschikt is om een outplacementbegeleiding te volgen.
Art. XI 8quinques. Een ambtenaar die overeenkomstig artikel XI 8, §1, ontslagen wordt, heeft tijdens de opzeggingstermijn onder de volgende voorwaarden recht op sollicitatieverlof:
1° de ambtenaar heeft recht op de outplacementbegeleiding vermeld in artikel XI 8quater: één dag per week, op te nemen met een volle of halve dag;
2° de ambtenaar heeft geen recht op outplacementbegeleiding vermeld in artikel X 8quater:
- gedurende de weken die de laatste zesentwintig weken van de opzeggingstermijn voorafgaan: een halve dag per week;
- gedurende de laatste zesentwintig weken van de opzeggingstermijn: één dag per week op te nemen met een volle of halve dag.
Het sollicitatieverlof wordt met dienstactiviteit gelijkgesteld. Het niet-opgenomen verlof kan niet naar de volgende week worden overgedragen."
Art. 31. Aan deel XI, hoofdstuk 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 27 januari 2017, worden een artikel XI 14, XI 15 en XI 16 toegevoegd, die luiden als volgt:
"Art. XI 14. Op het vrijwillig ontslag dat door de ambtenaar bij de benoemende overheid is ingediend voor 1 juni 2019 blijven de regels van toepassing die golden op het moment dat het vrijwillig ontslag werd ingediend.
Art. XI 15. Op de opzeggingstermijnen die lopen op 31 mei 2019 blijven de regels van toepassing die golden bij de start van de opzeggingstermijn.
Art. XI 16. Voor de ambtenaar die op 31 mei 2019 vast benoemd is, wordt de opzeggingstermijn vermeld in artikel XI 8, §2, tweede lid, berekend door de uitkomst van punt 1° en 2° bij elkaar op te tellen:
1° op grond van de anciënniteit opgebouwd tot en met 31 mei 2019 heeft de ambtenaar recht op een opzeggingstermijn van dertien weken per begonnen periode van vijf jaar anciënniteit;
2° op grond van de anciënniteit opgebouwd vanaf 1 juni 2019 wordt de opzeggingstermijn berekend overeenkomstig artikel XI 8, §4.".
Art. 32. Dit besluit treedt in werking op 1 juni 2019, met uitzondering van:
1° artikel 8 dat uitwerking heeft met ingang van 1 april 2018;
2° artikelen 19, 20, 21 en 22 die uitwerking hebben met ingang van 1 januari 2019;
3° artikel 13, wat de forfaitaire vergoeding voor het gebruik van eigen ICT-middelen tijdens PTOW betreft, dat in werking treedt op 1 oktober 2019.
Art. 33. De Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen beleid inzake personeel en organisatieontwikkeling in de Vlaamse administratie, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 26 april 2019
De minister-president van de Vlaamse Regering,
Geert BOURGEOIS
De Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding,
Liesbeth HOMANS