WB 4 - BVR 6 juli 2007
Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de mogelijkheden tot het nemen van loopbaanonderbreking
DE VLAAMSE REGERING,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, inzonderheid op artikel 87, §1 en §3, gewijzigd bij de wet van 8 augustus 1988;
Gelet op het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het Gemeenschapsonderwijs, inzonderheid op artikel 67, § 2;
Gelet op het kaderdecreet Bestuurlijk Beleid van 18 juli 2003, inzonderheid op artikel 2, 3 en 5;
Gelet op het decreet van 18 juli 2003 tot regeling van strategische adviesraden, inzonderheid op artikel 12, derde lid;
Gelet op het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 september 2006 en 16 maart 2007;
Gelet op het akkoord van de federale ministerraad, gegeven op 30 maart 2007;
Gelet op het akkoord van de federale minister, bevoegd voor de pensioenen, gegeven op 26 juni 2007;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 6 februari 2007;
Gelet op protocol nr. 244.792 van 19 maart 2007 van het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest;
Gelet op advies nummer 42.858/3 van de Raad van State, gegeven op 3 mei 2007, met toepassing van artikel 84, § 1, eerste lid, 1°, van de gecoördineerde wetten op de Raad van State;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid, Media en Toerisme;
Na beraadslaging,
BESLUIT:
Artikel 1. In artikel I 9, § 2 van het besluit van de Vlaamse Regering van 13 januari 2006 houdende vaststelling van de rechtspositie van het personeel van de diensten van de Vlaamse overheid wordt het laatste streepje vervangen door:
“- de weigering van volgende verloven voor zover die een gunst zijn: verlof voor deeltijdse prestaties, loopbaanonderbreking en onbetaald verlof.”
Art. 2. Artikel X 28 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
“Art. X 28. § 1. De ambtenaar kan de loopbaan in totaal 72 maanden voltijds en 72 maanden deeltijds onderbreken met al dan niet opeenvolgende periodes van ten minste drie maanden en ten hoogste twaalf maanden.
De deeltijdse loopbaanonderbreking kan opgenomen worden in een van de volgende vormen:
1° halftijdse loopbaanonderbreking;
2° ¼ loopbaanonderbreking;
3° 1/5 loopbaanonderbreking.
§ 2. De voltijdse en halftijdse loopbaanonderbreking is een recht. ¼ of 1/5 loopbaanonderbreking is een gunst, behalve voor de ambtenaren van minstens vijfig jaar, voor wie de ¼ of 1/5 loopbaanonderbreking een recht is.
§ 3. De maximumduur voor voltijdse en deeltijdse loopbaanonderbreking wordt verminderd met de duur van de voltijdse respectievelijk deeltijdse loopbaanonderbrekingen die de ambtenaar heeft genoten in om het even welke hoedanigheid bij dezelfde of een andere werkgever.
§ 4. De ambtenaar kan tegen de weigering van het verlof voor loopbaanonderbreking,dat een gunst is, beroep indienen bij de raad van beroep, overeenkomstig de procedure, vermeld in artikel X 25, § 3.”
Art. 3. In hetzelfde besluit wordt een artikel X 28bis ingevoegd, dat luidt als volgt:
“Art. X 28bis. In afwijking van artikel X 28 kan een ambtenaar van minstens vijftig jaar halftijdse, ¼ en 1/5 loopbaanonderbreking nemen tot aan de pensioenleeftijd, ongeacht de totale duur van de loopbaanonderbrekingen die hij heeft genoten v??r het begin van de deeltijdse loopbaanonderbreking tot aan de pensioenleeftijd.”
Art. 4. In artikel X 29, § 3 en § 4 van hetzelfde besluit wordt het woord “halftijdse” vervangen door het woord “deeltijdse”.
Art. 5. In artikel X 31 van hetzelfde besluit worden de woorden “het algemene stelsel van loopbaanonderbreking” vervangen door de woorden “de voltijdse loopbaanonderbreking (algemeen stelsel)”.
Art. 6. Artikel X 32 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
“Art. X 32. Elke ambtenaar heeft recht op voltijdse en/of halftijdse loopbaanonderbreking voor het verstrekken van palliatieve zorgen. De duur van de voltijdse en halftijdse loopbaanonderbreking om palliatieve zorgen te verstrekken bedraagt één maand, eenmaal verlengbaar met één maand. Bij verlenging met een maand kan de opnamevorm worden gewijzigd.”
Art. 7. Artikel X 34 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
“Art. X 34. §1. Elke ambtenaar heeft recht op voltijdse en/of halftijdse loopbaanonderbreking voor bijstand aan of verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid. De maximumduur per patiënt bedraagt voor de voltijdse loopbaanonderbreking 12 maanden, en voor de halftijdse loopbaanonderbreking 24 maanden.
Als de ambtenaar uitsluitend en effectief samenwoont met minstens één kind en het verlof opneemt voor de bijstand aan een zwaar ziek kind van hoogstens 16 jaar, dan bedraagt de maximumduur van de voltijdse loopbaanonderbreking evenwel 24 maanden, en van de halftijdse loopbaanonderbreking 48 maanden.
§ 2. De voltijdse en halftijdse loopbaanonderbreking voor de bijstand aan of de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid kan worden genomen in al dan niet opeenvolgende perioden van minimaal één en maximaal drie maanden. De ambtenaar kan bij elke nieuwe periode van loopbaanonderbreking voor de bijstand aan of de verzorging van een zwaar ziek gezins- of familielid veranderen van opnamevorm, overeenkomstig het principe dat één maand voltijdse loopbaanonderbreking gelijkstaat met twee maanden halftijdse loopbaanonderbreking. Het equivalent van, naargelang van het geval, 12 of 24 maanden voltijdse loopbaanonderbreking, mag evenwel niet worden overschreden.
§ 3. Het equivalent van de 12 of 24 maanden voltijdse loopbaanonderbreking wordt verminderd met de duur van de voltijdse en halftijdse loopbaanonderbrekingen die de ambtenaar in om het even welke hoedanigheid bij dezelfde of een andere werkgever voor dezelfde patiënt heeft genoten.”
Art. 8. Artikel X 36 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt:
“Artikel X 36. § 1. Elke ambtenaar heeft recht op loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, waarvan de duur:
1° in geval van voltijdse loopbaanonderbreking, drie maanden per kind bedraagt, op te nemen in periodes van één maand of een veelvoud daarvan;
2° in geval van halftijdse loopbaanonderbreking, zes maanden per kind bedraagt, op te nemen in periodes van twee maanden of een veelvoud daarvan;
3° in geval van 1/5 loopbaanonderbreking, vijftien maanden per kind bedraagt, op te nemen in periodes van vijf maanden of een veelvoud daarvan.
§ 2. De ambtenaar heeft de mogelijkheid om bij ouderschapsverlof in de vorm van loopbaanonderbreking te veranderen van opnamevorm. Het reeds opgenomen ouderschapsverlof wordt in dat geval aangerekend overeenkomstig het principe dat één maand voltijdse loopbaanonderbreking gelijkstaat aan twee maanden halftijdse loopbaanonderbreking en aan vijf maanden 1/5 loopbaanonderbreking.
§ 3. De mannelijke ambtenaar heeft alleen recht op ouderschapsverlof in de vorm van loopbaanonderbreking als de afstamming van het kind in zijnen hoofde vaststaat, of als het gaat om een kind dat door hem werd geadopteerd.”
Art. 9. In artikel X 37, eerste lid, van hetzelfde besluit worden de woorden “4 jaar” vervangen door de woorden “zes jaar”.
Art. 10. In artikel X 40 van hetzelfde besluit wordt het tweede lid opgeheven.
Art. 11. In artikel X 41 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° in §1 wordt het woord “halftijdse” vervangen door de woorden “halftijdse, ¼ en 1/5”;
2° in §2 wordt, na de tweede zin, de volgende zin ingevoegd:
“Om het recht op ouderschapsverlof in de vorm van 1/5 loopbaanonderbreking te kunnen uitoefenen, moet het contractuele personeelslid voltijds zijn tewerkgesteld.”
Art. 12. In deel X van hetzelfde besluit wordt aan titel 14 een artikel X 88 toegevoegd, dat luidt als volgt:
“Art. X 88. De ambtenaar die zich schriftelijk heeft verbonden tot halftijdse loopbaanonderbreking tot aan de pensioenleeftijd, kan die schriftelijke verbintenis intrekken.”
Art. 13. Dit besluit heeft uitwerking met ingang van 1 mei 2007.
Art. 14. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bestuurszaken, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 6 juli 2007.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
Kris PEETERS
De Vlaamse minister van Bestuurszaken, Buitenlands Beleid,
Media en Toerisme,
Geert BOURGEOIS