WB 27 - BVR 3 oktober 2014
3 oktober 2014 - Besluit van de Vlaamse Regering tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de invoering van de functieclassificatie, het topkader en andere bepalingen
DE VLAAMSE REGERING,
Gelet op de bijzondere wet van 8 augustus 1980 tot hervorming der instellingen, artikel 87, §1, gewijzigd bij de bijzondere wet van 16 juli 1993, en §3, eerste lid, vervangen bij de wet van 8 augustus 1988 en gewijzigd bij de bijzondere wet van 6 januari 2014;
Gelet op het bijzonder decreet van 14 juli 1998 betreffende het gemeenschapsonderwijs, artikel 67, §2;
Gelet op het kaderdecreet bestuurlijk beleid van 18 juli 2003, artikel 5;
Gelet op het decreet van 18 juli 2003 tot regeling van strategische adviesraden, artikel 12, derde lid;
Gelet op het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen die ervan afhangen;
Gelet op het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006;
Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 12 mei 2014;
Gelet op het op 16 juli 2014 afgesloten protocol nr. 337.1091 van het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest;
Gelet op advies 56.597/1/V van de Raad van State, gegeven op 2 september 2014, met toepassing van artikel 84, §1, eerste lid, 2°, van de wetten op de Raad van State, gecoördineerd op 12 januari 1973;
Op voorstel van de Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding;
Na beraadslaging,
BESLUIT:
Artikel 1. Aan artikel I 2 van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007, 23 mei 2008, 29 mei 2009, 22 januari 2010, 29 april 2011, 3 februari 2012, 1 februari 2013 en 18 oktober 2013, worden de punten 21° tot 27° toegevoegd, die luiden als volgt:
“21° functie: het geheel van taken en werkzaamheden die aan een personeelslid worden toevertrouwd in een entiteit, raad of instelling;
22° niet toewijsbare functie: een functie die nog niet kan worden toegewezen aan de functieniveaumatrix met de organisatie-eigen wegingsmethodiek;
23° functiezwaarte: het gewicht dat door toepassing van de organisatie-eigen wegingsmethodiek aan een functie toegekend wordt, uitgedrukt in een
functieklasse op basis van het scoren van indelingscriteria. Het functiegewicht wordt uitgedrukt in een functieklasse van de functieniveaumatrix;
24° organisatie-eigen wegingsmethodiek: een geautomatiseerd indelingsinstrument dat een functie door het scoren van indelingscriteria indeelt in een functiefamilieniveau, en dat bijgevolg de functie toewijst aan een functieklasse van de functieniveaumatrix. De methodiek is aan een periodieke onderhoudsprocedure onderworpen;
25° functieniveaumatrix: een raamwerk met aanduiding van functiefamilies en functiefamilieniveaus, opgenomen in bijlage 13, die bij dit besluit is gevoegd.
Op basis van functieclassificatie worden de niveaus van de functiefamilies ten opzichte van elkaar geordend en worden ze gekoppeld aan een functieklasse. De functieniveaumatrix is aan een periodieke onderhoudsprocedure onderworpen;
26° functieklasse: een groep van functies met een gelijkwaardige functiezwaarte;
27° functiefamilie: een groep van functies met gelijksoortige activiteiten en processtappen. Elke functiefamilie wordt onderverdeeld in verschillende functiefamilieniveaus naargelang van de complexiteit van de functie.”.
Art. 2. Aan artikel I 4, § 3, van hetzelfde besluit, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
“Het personeelsplan wordt uiterlijk op 1 april 2017 ook uitgedrukt in functiefamilies, functiefamilieniveaus en in voorkomend geval in niet toewijsbare functies.”.
Art. 3. In deel I, titel 2, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007, 23 mei 2008, 29 mei 2009, 4 december 2009, 22 januari 2010, 29 april 2011, 1 juli 2011, 2 december 2011, 3 februari 2012, 1 februari 2013, 18 oktober 2013, 21 februari 2014 en 14 maart 2014, worden een artikel I 4bis tot en met I 4quinquies ingevoegd, die luiden als volgt:
“Art. I 4bis. Alle functies op het personeelsplan, met uitzondering van de management- en projectleidersfuncties van N-niveau, de functies van algemeen directeur en de functies van hoofd van het secretariaatspersoneel van een strategische adviesraad, krijgen een geactualiseerde functiebeschrijving en worden met uitzondering van de niet toewijsbare functies, uiterlijk op 31 december 2016 door het hoofd van de entiteit, raad of instelling toegewezen aan de functieniveaumatrix en ingedeeld met de organisatie-eigen wegingsmethodiek.
De totaliteit van de wegingsresultaten wordt gevalideerd op het niveau van de entiteit, raad of instelling door het hoofd van de entiteit, raad of instelling op voorstel van een validatiecomité, dat door het hoofd van de entiteit, raad of instelling wordt samengesteld.
Art. I 4ter. §1. Een functiehouder die het niet eens is met de inhoud van de functiebeschrijving of de toewijzing van de functie aan een functiefamilie, kan binnen de termijn van vijftien kalenderdagen die volgt op de datum van het verzoek om de functiebeschrijving voor akkoord te ondertekenen, vragen om daarover gehoord te worden door het validatiecomité vóór het wegingsresultaat van de functie gevalideerd wordt.
De functiehouder kan zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze.
De betrokken lijnmanager en de hr-verantwoordelijke die heeft meegewerkt aan het opstellen van de functiebeschrijving, mogen geen zitting hebben in het validatiecomité, maar ze kunnen wel worden gehoord. Het validatiecomité wordt verder aangevuld met een hr-verantwoordelijke die niet behoort tot de entiteit, raad of instelling van de functiehouder.
Het validatiecomité neemt binnen een termijn van vijftien kalenderdagen na ontvangst van het verzoek van de functiehouder om te worden gehoord, een beslissing over de inhoud van de functiebeschrijving of de toewijzing van de functie aan een functiefamilie.
§2. Een functiehouder die het niet eens is met het functiefamilieniveau en de daarbij horende functieklasse van de functie en zijn functionele chef of, bij het ontbreken daarvan, het hoofd van de entiteit, raad of instelling, streven ernaar om daarover in onderling overleg een consensus te bereiken binnen een termijn van vijftien kalenderdagen nadat het hoofd van de entiteit, raad of instelling de vaststelling van de functieklasse aan de functiehouder heeft bekendgemaakt.
Wanneer het in vorig lid vermelde overleg niet resulteert in een consensus tussen de functiehouder en zijn functionele chef of wanneer het in vorig lid vermelde overleg resulteert in een consensus over een herziening van de vaststelling van het functiefamilieniveau en de daarbij horende functieklasse van de functie, neemt het in artikel I 4ter, §1, vermelde validatiecomité binnen de termijn van vijftien kalenderdagen die volgen op de datum waarop de overlegperiode afloopt, een beslissing aangaande het functiefamilieniveau en de daarbij horende functieklasse van de functie.
De functiehouder kan binnen de termijn van vijftien kalenderdagen die volgt op de datum van de kennisgeving aan de functiehouder van de beslissing van het validatiecomité, bij het hoofd van de entiteit, raad of instelling een gemotiveerd beroep instellen tegen het functiefamilieniveau en de daarbij horende functieklasse van de functie. Het hoofd van de entiteit, raad of instelling herziet, dan wel bevestigt binnen de termijn van vijftien kalenderdagen die volgt op de datum van ontvangst van het beroep op voorstel van het validatiecomité de gemotiveerde beslissing waartegen beroep is aangetekend.
Art. I 4quater. De houder van de functie die met toepassing van artikel I 4bis, eerste lid, is ingedeeld en voor wie de interne beroepsmogelijkheid, vermeld in artikel I 4ter, niet het gewenste resultaat heeft opgeleverd, kan tegen de indeling van de functie in een functiefamilie en/of een functiefamilieniveau en de daarbij horende functieklasse, een gemotiveerd beroep instellen bij de beroepscommissie Functieclassificatie, vermeld in artikel I 14bis, binnen een termijn van vijftien kalenderdagen na kennisneming van de beslissing van het hoofd van de entiteit, raad of instelling, vermeld in artikel I 4ter, §2, derde lid.
De beroepscommissie Functieclassificatie, vermeld in artikel I 14bis, beraadslaagt binnen de dertig kalenderdagen na ontvangst van het beroepschrift.
De beslissing van de beroepscommissie Functieclassificatie, vermeld in artikel I 14bis, wordt betekend aan de functiehouder en aan het hoofd van
de entiteit, raad of instelling, en bindt de partijen.
Het hoofd van de entiteit, raad of instelling voert de beslissing van de beroepscommissie Functieclassificatie, vermeld in artikel I 14bis, uit.
Art. I 4quinquies. Voor de toepassing van artikel I 4bis, I 4ter, §2 en I 4quater, eerste, derde en vierde lid, wordt voor wat het middenkader betreft, verstaan onder het hoofd van de entiteit, raad of instelling: de voorzitter van het managementorgaan van het betrokken beleidsdomein.”
Art. 4. In artikel I 5ter van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° tussen het woord “A2A” en het woord “en” worden de woorden “en A2” ingevoegd;
2° het woord “A2E” wordt vervangen door het woord “A3”;
3° tussen het woord “aangeboden” en het woord “op” worden de woorden “voor een duur die overeenstemt met het gedeelte van het contract met de entiteit van herkomst dat op het moment van de overdracht nog niet verstreken is en” ingevoegd.
Art. 5. In deel I, titel 3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007, 6 juli 2007, 29 mei 2009, 4 december 2009 en 21 februari 2014, wordt een hoofdstuk 1bis, dat bestaat uit artikel I 14bis tot en met I 14septies, ingevoegd, dat luidt als volgt:
“Hoofdstuk 1bis. Beroepscommissie Functieclassificatie
Art. I 14bis. Voor de diensten van de Vlaamse overheid wordt een beroepscommissie Functieclassificatie opgericht, die beslist over de beroepen die met toepassing van artikel I 4quater, eerste lid, worden ingesteld tegen de indeling van een functie in een functiefamilie, het functiefamilieniveau en/of de functieklasse waarin de functie werd gewogen.
Art. I 14ter. De beroepscommissie Functieclassificatie wordt voorgezeten door een voorzitter die geen actief personeelslid is van de diensten van de Vlaamse overheid en is verder paritair samengesteld uit drie deskundigen namens de overheid en drie deskundigen namens de representatieve vakorganisaties, vertegenwoordigd in het Sectorcomité XVIII Vlaamse Gemeenschap - Vlaams Gewest.
De voorzitter en de leden van de beroepscommissie Functieclassificatie hebben een goede kennis van de organisatie-eigen wegingsmethodiek.
De Vlaamse minister, bevoegd voor de bestuurszaken, stelt de voorzitter aan en wijst de leden van de overheid aan.
Art. I 14quater. De beroepscommissie Functieclassificatie onderzoekt het beroepschrift, vraagt voor zover dat nodig is ontbrekende informatie op en kan
de partijen horen.
De beroepscommissie Functieclassificatie beslist bij consensus over de functiefamilie of het functiefamilieniveau en de bijbehorende functieklasse. Als er geen consensus wordt bereikt, heeft de voorzitter de beslissende stem.
Art. I 14quinquies. De beroepscommissie Functieclassificatie kan de beroepschriften die betrekking hebben op dezelfde functie, collectief behandelen.
Art. I 14sexies. Behalve bij gewettigde afwezigheid verschijnt de verzoeker persoonlijk. Hij mag zich laten bijstaan door een persoon van zijn keuze of bij gewettigde verhindering zich door die persoon van zijn keuze laten vertegenwoordigen.
Als de verzoeker, hoewel hij volgens de voorschriften werd opgeroepen, niet verschijnt zonder geldige reden of zich niet laat vertegenwoordigen bij gewettigde verhindering, wordt hij behoudens in geval van overmacht geacht af te zien van zijn beroep. De uitspraak of beslissing vóór het beroep wordt in dat geval de definitieve uitspraak of beslissing.
Art. I 14septies. De beroepscommissie Functieclassificatie stelt een huishoudelijk reglement vast, dat ten minste de procedureregels en de praktische werking bepaalt.”.
Art. 6. In artikel I 17 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007, worden de volgende
wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt opgeheven;
2° in paragraaf 2 worden de woorden “in principe uitgedrukt in graden” vervangen door de woorden “ook uitgedrukt in graden in afwachting van de koppeling van functies aan loopbanen en beloning”.
Art. 7. Artikel III 7 van hetzelfde besluit wordt vervangen door wat volgt: “Elke vacature wordt minstens op de website van de VDAB gepubliceerd met inachtneming van een redelijke termijn tussen de publicatie ervan en de uiterste datum van kandidaatstelling, zoals bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor de bestuurszaken.”
Art. 8. In artikel V 3 van hetzelfde besluit worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 2 wordt vervangen door wat volgt:
Ҥ2. De functie van algemeen directeur kan alleen worden opgenomen in het personeelsplan van een entiteit, die meer dan 1000 personeelsleden telt.
In afwijking van het eerste lid, kan de functie van algemeen directeur in uitzonderlijke omstandigheden ook worden opgenomen in het personeelsplan van een entiteit, die wordt uitgebreid of opgericht door fusie van twee of meer entiteiten.”;
2° paragraaf 3 wordt opgeheven.
Art. 9. In artikel V 8, §1, van hetzelfde besluit worden de woorden “waarbij de wederzijdse verwachtingen worden gepreciseerd” vervangen door de woorden “met de bedoeling om na te gaan welke kandidaat het best voldoet aan het competentieprofiel voor de functie”.
Art. 10. In artikel V 9, §1bis, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 22 januari 2010 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014, wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
“Als de ambtenaar tot de proeftijd wordt toegelaten, legt hij de eed af in handen van de functioneel bevoegde minister, de voorzitter van de raad van bestuur of de voorzitter van het Auditcomité van de Vlaamse administratie.”.
Art. 11. In artikel V 10, vijfde lid, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 3 februari 2012, worden de woorden “op basis van een vooraf ingediende beleidsvisie” vervangen door de woorden “over de beleidsvisie ten aanzien van de vacante mandaatfunctie”.
Art. 12. In artikel V 13 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 1 wordt vervangen door wat volgt:
Ҥ1. Met behoud van de toepassing van hetgeen is bepaald in paragraaf 2, worden de titularis van een management- of projectleiderfunctie
van N-niveau en de titularis van de functie van algemeen directeur jaarlijks geëvalueerd over de prestaties en de wijze van functie-uitoefening, in
voorkomend geval ter uitvoering van de beheersovereenkomst of de managementovereenkomst.
Ook de titularis van een management- of projectleidersfunctie van N-niveau en de titularis van de functie van algemeen directeur die in de loop van het evaluatiejaar of tijdens de evaluatieperiode die volgt op het evaluatiejaar, vrijwillig uit dienst treden of op rust gesteld worden, worden met hun akkoord nog geëvalueerd over de prestaties en de wijze waarop ze hun functie hebben uitgeoefend, in voorkomend geval ter uitvoering van de beheersovereenkomst of de managementovereenkomst, zowel van het afgelopen evaluatiejaar als, in voorkomend geval, van het lopende
evaluatiejaar.
De evaluatie heeft betrekking op één kalenderjaar. De titularissen, vermeld in het eerste en tweede lid, worden geëvalueerd op voorwaarde dat ze in de loop van het kalenderjaar ten minste drie maanden prestaties hebben geleverd.”;
2° er wordt een paragraaf 1bis ingevoegd, die luidt als volgt:
Ҥ1bis. De evaluatie, vermeld in paragraaf 1, wordt uitgevoerd door de opdrachtgever, die daarin wordt bijgestaan door Jobpunt Vlaanderen. Jobpunt Vlaanderen laat zich bijstaan door een externe instantie. De Vlaamse minister bevoegd voor de bestuurszaken, legt de aanstelling van de externe instantie ter bekrachtiging voor aan de Vlaamse Regering.
De jaarlijkse evaluatie gebeurt na een gesprek tussen de geëvalueerde en de opdrachtgever. In de evaluatie wordt onder meer rekening gehouden met de informatie van personeelsleden die onder het gezag van de geëvalueerde staan.
Bij de jaarlijkse evaluatie van de titularis van een management- of projectleidersfunctie van N-niveau in een EVA wordt de raad van bestuur gehoord, tenzij de raad van bestuur evaluator is. Bij de jaarlijkse evaluatie van de algemeen directeur wordt de titularis van de managementfunctie van N-niveau gehoord.
De evaluatie wordt vastgelegd in een evaluatieverslag, dat wordt bezorgd aan de geëvalueerde binnen drie maanden na het verstrijken van de evaluatieperiode. De geëvalueerde kan opmerkingen toevoegen aan het evaluatieverslag. De geëvalueerde bezorgt het evaluatieverslag met zijn eventuele opmerkingen terug binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van het evaluatieverslag.”;
3° er wordt een paragraaf 1ter ingevoegd, die luidt als volgt:
Ҥ1ter. Tijdens de evaluatie kunnen geen personen tussenbeide komen die een advies hebben verleend bij de selectieprocedure van de titularis, in voorkomend geval met uitzondering van de opdrachtgever.
De jaarlijkse evaluatie die eindigt in een uitspraak "onvoldoende" moet door de Vlaamse Regering bekrachtigd worden.
In afwijking van het tweede lid wordt de jaarlijkse evaluatie die eindigt met de uitspraak “onvoldoende” voor het Gemeenschapsonderwijs bekrachtigd door de Raad van het Gemeenschapsonderwijs.”;
4° in paragraaf 2 wordt het eerste lid vervangen door wat volgt:
“Uiterlijk zes maanden voor het einde van het mandaat volgt een globale eindevaluatie, met het oog op het opnemen van een volgend mandaat. De Vlaamse Regering, op voorstel van de opdrachtgever en bijgestaan door een externe instantie, voert de eindevaluatie uit. “;
5° in paragraaf 2 wordt tussen het eerste en het tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
“De eindevaluatie gebeurt na een gesprek tussen de geëvalueerde en de opdrachtgever. Er wordt rekening gehouden met de jaarlijkse evaluaties.”.
Art. 13. Aan artikel V 14 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, wordt een punt 6° toegevoegd, dat luidt als volgt:
“6° bij de afschaffing van de entiteit.”.
Art. 14. Aan artikel V 15 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
“In afwijking van het eerste lid, wordt het mandaat van de titularis, na afloop van het tweede mandaat, voor een eenmalige bijkomende termijn van zes jaar hernieuwd zonder dat opnieuw een beroep op de mededinging wordt gedaan, als de titularis van het mandaat voldoet aan de volgende voorwaarden:
1° als de eindevaluatie vermeld in artikel V 13, §2, na afloop van het tweede mandaat niet resulteert in een einduitspraak “onvoldoende”;
2° als de titularis van het mandaat tijdens ten minste vier jaar van zijn tweede mandaat, waaronder de twee laatste jaren, een positieve evaluatie heeft
gekregen, waaraan bovendien ten minste de waardering dat het prestatieniveau volledig voldoet aan de verwachtingen en de norm is gekoppeld;
3° als de Vlaamse Regering op voorstel van de opdrachtgever instemt met de door de mandaathouder voorgelegde toekomstvisie met betrekking tot de mandaatfunctie.”.
Art. 15. In artikel V 23, §1, van hetzelfde besluit worden de woorden “waarbij de wederzijdse verwachtingen worden gepreciseerd” vervangen door de woorden “met de bedoeling om na te gaan welke kandidaat het best voldoet aan het competentieprofiel voor de functie”.
Art. 16. In artikel V 30 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 en 3 februari 2012, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° tussen het tweede en het derde lid worden twee leden ingevoegd, die luiden als volgt:
“De evaluatie heeft betrekking op één kalenderjaar. De titularis, vermeld in het eerste en het tweede lid, wordt geëvalueerd op voorwaarde dat hij in de loop van het kalenderjaar ten minste drie maanden prestaties heeft geleverd.
De jaarlijkse evaluatie gebeurt na een gesprek tussen de geëvalueerde en de strategische adviesraad. Voor de evaluatie kan rekening worden gehouden met de informatie van personeelsleden die onder het gezag van de geëvalueerde staan.”;
2° het bestaande derde lid, dat het vijfde lid wordt, wordt vervangen door wat volgt:
“De evaluatie wordt vastgelegd in een evaluatieverslag, dat wordt bezorgd aan de geëvalueerde binnen drie maanden na het verstrijken van de evaluatieperiode. De geëvalueerde kan opmerkingen toevoegen aan het evaluatieverslag. De geëvalueer-de bezorgt het evaluatieverslag met zijn eventuele opmerkingen terug binnen vijftien kalenderdagen na ontvangst van het evaluatieverslag.”.
Art. 17. In artikel V 42, §4, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 september 2006, wordt het derde lid vervangen door wat volgt:
“De regeling betreffende de toelage voor tijdelijke functieverzwaring, vermeld in artikel VII 44bis en artikel VII 170, is van toepassing op de waarnemende titularis.”.
Art. 18. In deel V, titel V, hoofdstuk 1, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 6 juli 2007, 29 mei 2009, 22 januari 2010 en 3 februari 2012, wordt een artikel V 51quinquies ingevoegd, dat luidt als volgt:
“Art. V 51quinquies. In afwijking van artikel V 3, §2, eerste lid, en van artikel V 14, 2°, van dit besluit, blijft de titularis van de uitdovende functie van algemeen directeur, die aangesteld is op de datum van de inwerkingtreding van artikel 8 van het besluit van de Vlaamse Regering van 3 oktober 2014 tot wijziging van het Vlaams personeelsstatuut van 13 januari 2006, wat betreft de invoering van de functieclassificatie, het topkader en andere bepalingen, zijn mandaat verder uitoefenen, tot dat mandaat wordt beëindigd overeenkomstig artikel V 15, eerste lid.
In het eerste lid wordt verstaan onder uitdovende functie van algemeen directeur: de functie van algemeen directeur in de entiteit met minder dan 1000
personeelsleden, met uitzondering van de entiteit die wordt uitgebreid of opgericht door fusie van twee of meer entiteiten.”.
Art. 19. In artikel VI 73, § 2 van hetzelfde besluit, gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en 29 april 2011, wordt tussen het eerste en tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
“De regeling vermeld in het eerste lid is niet van toepassing in geval van overdracht met toepassing van artikel I 5ter van dit besluit.”.
Art. 20. In artikel VI 78, § 1 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014, wordt tussen het eerste en tweede lid een lid ingevoegd, dat luidt als volgt:
“De regeling vermeld in het eerste lid is niet van toepassing in geval van overdracht met toepassing van artikel I 5ter van dit besluit.”.
Art. 21. In artikel VII 2 van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014, worden volgende wijzigingen aangebracht:
1° paragraaf 3 wordt vervangen door wat volgt:
“§3. Bij het opnemen van een nieuwe functie zoals bepaald in paragraaf 1, behoudt het personeelslid ten minste de op dat ogenblik al gevaloriseerde ervaring uit de private sector of als zelfstandige.”
2° er wordt een paragraaf 4 toegevoegd, die luidt als volgt:
“§4. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bestuurszaken, bepaalt de nadere voorwaarden voor de aanvulling en uitvoering van de bepalingen van dit artikel.”.
Art. 22. In artikel VII 44bis van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014, wordt paragraaf 1 vervangen door wat volgt:
Ҥ1. In dit artikel wordt verstaan onder:
1° functieverzwaring: een verzwaring van de functie waarbij de tijdelijk uitgeoefende functie minstens één functieklasse zwaarder weegt dan de basisfunctie;
2° oorspronkelijk salaris: het jaarsalaris tegen 100%, in voorkomend geval verhoogd met de toelagen voor specifieke personeelscategorieën als vermeld in hoofdstuk 3, dat het personeelslid ontvangt vóór de aanvang van de tijdelijke functieverzwaring.”.
Art. 23. Aan deel VII, titel 2, hoofdstuk 3, afdeling 21, van hetzelfde besluit, bestaande uit artikel VII 70sexies, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 14 februari 2014, worden de volgende wijzigingen aangebracht:
1° aan het opschrift van afdeling 21 worden de woorden “of als schipper-stuurman” toegevoegd;
2° in artikel VII 70sexies worden tussen de woorden “schipper-bootsman” en “tijdelijk” de woorden “of schipper-stuurman” toegevoegd.
Art. 24. Aan deel VII, titel 3, van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van1 februari 2013, wordt een hoofdstuk 10, dat bestaat uit artikel VII 91ter, toegevoegd, dat luidt als volgt:
“Hoofdstuk 10. Terugbetaling van de kosten voor een beeldschermbril
Art. VII 91ter. De Vlaamse minister, bevoegd voor de bestuurszaken, bepaalt de voorwaarden voor de terugbetaling van de kosten van een
beeldschermbril.”.
Art. 25. Deel VII, titel 4, hoofdstuk 11, van hetzelfde besluit, bestaande uit artikel VII 109, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007, wordt vervangen door wat volgt:
“Hoofdstuk 11. Plaats- en tijdsonafhankelijk werken
Art. VII 109. In geval van plaats- en tijdsonafhankelijk werken stelt de lijnmanager middelen ter beschikking van het personeelslid. De lijnmanager bepaalt, afhankelijk van de functie en de behoeften, welke middelen ten laste worden genomen.
Het personeelslid mag die middelen aanwenden voor persoonlijk gebruik, zoals bepaald door de Vlaamse minister, bevoegd voor de
bestuurszaken.
In het kader van plaats- en tijdonafhankelijk werken heeft het personeelslid geen recht op andere vergoedingen of de terugbetaling van andere kosten dan die vermeld in dit artikel.”.
Art. 26. In artikel VII 109quater van hetzelfde besluit, ingevoegd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008, wordt het derde lid opgeheven.
Art. 27. Aan artikel X 23, §3, van hetzelfde besluit, gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007, wordt een tweede lid toegevoegd, dat luidt als volgt:
“Indien de tijdelijke arbeidsongeschiktheid minder dan dertig kalenderdagen duurt en indien het personeelslid een medisch attest van genezing zonder blijvende arbeidsongeschiktheid indient, deelt de lijnmanager per aangetekend schrijven een beslissing tot genezenverklaring zonder blijvende arbeidsongeschiktheid mee aan het personeelslid.”
Art. 28. Artikel XI 3 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2008 en gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 29 april 2011, wordt vervangen door wat volgt:
“Art. XI 3. Ambtshalve en zonder opzegging wordt een einde gemaakt aan de hoedanigheid van ambtenaar voor:
1° de ambtenaar van wie de benoeming onregelmatig bevonden wordt binnen de termijn voor beroep tot nietigverklaring bij de Raad van State of, als een zodanig beroep is ingesteld, tijdens de procedure. Die termijn geldt niet in geval van arglist of bedrog van de ambtenaar;
2° de ambtenaar die niet meer voldoet aan de nationaliteitsvereiste, die de burgerlijke en politieke rechten niet meer geniet, die niet meer aan de dienstplichtwetten voldoet of van wie de medische ongeschiktheid na uitputting van het ziektecontingent behoorlijk werd vastgesteld door de federale medische dienst, bevoegd voor de definitieve ongeschiktverklaring van de ambtenaar;
3° de ambtenaar die zonder geldige reden de werkpost verlaat en meer dan tien dagen afwezig blijft, op voorwaarde dat die ambtenaar behoorlijk en vooraf gewaarschuwd en om opheldering verzocht werd;
4° de ambtenaar die zich in een geval bevindt waarin de toepassing van de burgerlijke wetten en van de strafwetten de ambtsneerlegging ten gevolge heeft;
5° de ambtenaar die om tuchtredenen wordt ontslagen van ambtswege of die wordt afgezet.
Het eerste lid is ook van toepassing op de ambtenaren die op de datum van de inwerkingtreding van dit artikel tijdelijk ontzet zijn uit de hoedanigheid van ambtenaar conform de bepalingen van artikel XI 3, §2, zoals het van kracht was vóór de datum van de inwerkingtreding van dit artikel.”.
Art. 29. Aan bijlage 2, punt 1, niveau B, bij hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 16 maart 2007 en gewijzigd bij de besluiten van de Vlaamse Regering van 29 mei 2009 , 2 december 2011 en 1 februari 2013, wordt een punt d) toegevoegd, dat luidt als volgt:
“d) diploma van specifieke lerarenopleiding dat werd uitgereikt door een instelling opgericht, gesubsidieerd of erkend door de Vlaamse Gemeenschap”.
Art. 30. In bijlage 4 van hetzelfde besluit, vervangen bij het besluit van de Vlaamse Regering van 21 februari 2014, worden in de rij “B2-maritiem verkeersleider” de woorden “-toepassing van artikel VI 112” geschrapt.
Art. 31. Aan hetzelfde besluit, het laatst gewijzigd bij het besluit van de Vlaamse Regering van 23 mei 2014, wordt een bijlage 13(Word bestand opent in nieuw venster) toegevoegd, die bij dit besluit is gevoegd.
Art. 32. In artikel 9 van het koninklijk besluit van 22 december 2000 tot bepaling van de algemene principes van het administratief en geldelijk statuut van de rijksambtenaren die van toepassing zijn op het personeel van de diensten van de Gemeenschaps- en Gewestregeringen en van de Colleges van de Gemeenschappelijke Gemeenschapscommissie en van de Franse Gemeenschapscommissie, alsook op de publiekrechtelijke rechtspersonen
die ervan afhangen, wordt paragraaf 2 opgeheven.
Art. 33. Dit besluit treedt in werking op de eerste dag van de maand die volgt op de datum van goedkeuring ervan, met uitzondering van:
1° de artikelen 4, 17, 19, 20 en 21, 1°, die uitwerking hebben met ingang van 1 maart 2014;
2° de artikelen 23 en 26, die uitwerking hebben met ingang van 1 april 2014;
3° artikel 25, dat uitwerking heeft met ingang van 1 juni 2014.
Art. 34. De Vlaamse minister, bevoegd voor het algemeen beleid inzake personeel en organisatieontwikkeling in de Vlaamse administratie, is belast met de uitvoering van dit besluit.
Brussel, 3 oktober 2014.
De minister-president van de Vlaamse Regering,
Geert BOURGEOIS
De Vlaamse minister van Binnenlands Bestuur, Inburgering, Wonen, Gelijke Kansen en Armoedebestrijding
Liesbeth HOMANS