ESR-industrie
De ESR-industrie heeft een aandeel van 12% in de totale Vlaamse ESR-broeikasgasuitstoot.
Wat de reductie van broeikasgassen in niet-ETS industrie betreft, kunnen vier
beleidslijnen geïdentificeerd worden:
- Het energie-efficiëntiekader voor industriële ondernemingen
- De vergroening van de energiedragers in de industrie, beiden gericht op het reduceren van de energetische emissies
- Het beleidskader rond F-gassen
- De acties ter reductie van de lachgasuitstoot (N2O).
Het beleidskader rond energie-efficiëntie bestaat in de eerste plaats uit de vrijwillige energiebeleidsovereenkomsten (EBO’s), het belangrijkste beleidsinstrument ter verbetering van de energie efficiëntie van de Vlaamse industrie. Energie-intensieve vestigingen (VER & niet-VER) met een jaarlijks energiegebruik hoger dan 0,1 PJ moeten in het bezit zijn van een conform verklaard energieplan, en hebben de mogelijkheid om toe te treden tot de EBO’s. Sinds 2023 kunnen ondernemingen toetreden tot nieuwe energiebeleidsovereenkomsten (EBO’s), waarin o.a. het ambitieniveau is opgetrokken. Zo is de eis betreffende rendabele maatregelen verstrengd met 2%. VER-bedrijven zullen alle maatregelen met een IRR van 12% na belastingen moet uitvoeren, niet-VER bedrijven moeten alle maatregelen met een IRR van 10,5% na belastingen uitvoeren. De doelgroep van de EBO’s is ook uitgebreid naar alle energie-intensieve ondernemingen.
De energie-intensieve industrie (energiegebruik > 0,1 PJ) moet iedere vier jaar een conform verklaard energieplan laten opmaken. Vanaf een bepaalde rendabiliteitsgrens moeten maatregelen binnen de drie jaar worden uitgevoerd. In 2022 werd deze grens verstrengd van een interne rentevoet (IRR) 15% naar 13% (telkens na belastingen), waardoor ondernemingen onder deze verplichting méér investeringen moeten doen in energie-efficiëntie.
Er wordt ook ingezet op energie-efficiëntie bij ondernemingen en kmo’s die niet onder bovenstaande verplichting vallen en/of tot de doelgroep van de EBO’s behoren. Vanaf 2023 komt er een wetgevend kader voor deze ondernemingen met een energiegebruik van 0,02 PJ tot 0,1 PJ, om zo ook de niet energie-intensieve ondernemingen aan te zetten om hun
energiebesparingspotentieel te realiseren. Ondernemingen met een energiegebruik tussen 0,05 en 0,1 PJ en grote ondernemingen (ongeacht hun energiegebruik) moeten voor de eerste keer tegen 1 april 2023 een energieaudit uitvoeren en alle maatregelen met een IRR groter dan 13% uitvoeren binnen een periode van 3 jaar. Ondernemingen met een energiegebruik tussen 0,02 en 0,05 PJ moeten een energiebalans opmaken en binnen de vier jaar een lijst van no regret maatregelen uitvoeren. Dit zijn maatregelen met terugverdientijd kleiner dan 3 jaar.
Als flankerend beleid voor deze nieuwe verplichtingen wordt de premie na audit hervormd en versterkt, en wordt het concept van sectorfederatie-overeenkomsten (SFO’s) uitgerold: via een call-systeem zullen subsidies toegekend worden voor het opzetten van ontzorgingstrajecten met betrekking tot deze nieuwe verplichtingen voor niet energie-intensieve ondernemingen.
Een tweede manier om de energetische emissies te reduceren in de ESR-industrie, is het vergroening van energiedragers. Er wordt ingezet op verschillende paden.
- Ten eerste wordt gekeken naar de duurzame directe opwekking van warmte, o.a. warmtepompen en zonnewarmte, maar ook biomassa kan een rol spelen.
- Ten tweede leidt de vergroening van het aardgas indirect tot een lagere emissie-intensiteit van de industrie.
- Ten derde kan een verdergaande elektrificatie van de industrie tot emissiereducties (zowel directe als indirecte) leiden.
- Tot slot heeft warmte afkomstig uit geothermie in bepaalde regio’s een rol te spelen in de industriële warmtevoorziening van de toekomst.
Wat F-gassen betreft, wordt een deel van de voorziene reductie behaald door een streng Europees regelgevend kader. Dit wordt aangevuld met een bijkomend Vlaams beleidskader rond de reductie van F-gassen, waarin onder andere gefocust wordt op:
- een transitie naar natuurlijke koelmiddelen, door middel van economische ondersteuningsinstrumentaria en stimulering van opleidingsmogelijkheden rond natuurlijke koelmiddelen;
Het maken van afspraken op individueel bedrijfsniveau met producenten van gefluoreerde verbindingen waarbij tijdens de productiefase F-gassen vrijkomen (al dan niet via de omgevingsvergunning);
De responsabilisering van de doelgroepen via het afsluiten een Green Deal (bv. Green Deal met distributiesector);
Verder inzetten op correcte terugwinning, afvoer, en inzameling van F-gassen en F-gas bevattende installaties.
De reductie van de uitstoot van N2O wordt voor een groot deel bereikt door gericht beleid op één individuele puntbron bij caprolactamproductie. Via de opmaak en opvolging van bijzondere voorwaarden in de omgevingsvergunning wordt het betrokken bedrijf gestimuleerd tot het nemen van (voornamelijk) bijkomende end-of-pipe maatregelen ter reductie van de N2O-uitstoot.
Naast de evolutie van de vooropgestelde reductie van broeikasgassen, zal in het jaarlijks voortgangsrapport van het VEKP voor de ESR-industrie ook volgende indicator gemonitord worden:
Indicator | Streefcijfer in 2030 |
Vergroening energiedragers
| Gemiddelde jaarlijks uitstootreductie van grootteorde 89 kton CO2-eq in periode 2023-2030 |
Blijf op de hoogte
Schrijf u in op de VEKA-nieuwsbrieven.