Begrippen genderbewust taalgebruik
Geboortegeslacht, sekse
Het geboortegeslacht of sekse heeft betrekking op lichaamskenmerken, zowel uitwendige (denk aan voortplantingsorganen) als inwendige (denk aan hormonen en chromosomen). Iemands biologisch geslacht wordt door een arts vastgesteld bij de geboorte, waarna het op de geboorteakte wordt genoteerd en in het verlengde daarvan in andere officiële documenten wordt overgenomen (zoals het paspoort). Wie medisch gezien niet aan de eigenschappen van een van de twee traditionele geslachten voldoet, of juist van beide geslachten kenmerken heeft, noemen we een intersekse persoon.
Gender
De term gender verwijst in de eerste plaats naar het geheel van sociale en culturele kenmerken van een bepaald geslacht. Bij ‘vrouwelijk’ en ‘mannelijk’ horen tal van specifieke kenmerken en eigenschappen die traditioneel met deze twee begrippen worden geassocieerd. Dat kan van cultuur tot cultuur of van land tot land sterk verschillen. Een voorbeeld is het dragen van een jurk, wat in de westerse cultuur traditioneel als iets typisch vrouwelijks wordt gezien, omdat mensen dat zo gewend zijn.
Daarnaast verwijst gender naar het geslacht waar een persoon zich het meest mee verbonden voelt of het geslacht waar iemand zich mee identificeert. Dat wordt ook wel genderidentiteit genoemd. Deze beleving kan tijdens de levensloop verschuiven. Genderidentiteit wordt steeds meer gezien als een spectrum waarbinnen niet alleen vrouwelijke en mannelijke genderidentiteiten, maar ook andere, non-binaire, genderidentiteiten bestaan.
Genderoverkoepelende benaming
Genderoverkoepelende benamingen zijn de-woorden met zowel een mannelijk als een vrouwelijk woordgeslacht of onzijdige woorden (het-woorden). Er kan geen vrouwelijke variant van worden afgeleid. Genderoverkoepelende benamingen worden gebruikt voor zowel vrouwen, mannen als non-binaire personen.
Enkele voorbeelden: afgevaardigde, collega, deskundige, diensthoofd, leerkracht, leidinggevende, ombudspersoon, ouder, parlementslid, partner, personeelslid, poetshulp, politiepersoon, staflid, verantwoordelijke, verpleegkundige.
Nieuwe genderoverkoepelende benamingen kunnen worden gevormd door samenstelling met woorden als persoon (bijvoorbeeld brandweerpersoon, camerapersoon) of door toevoeging van -e aan een tegenwoordig deelwoord (bijvoorbeeld reizende, lezende).
Verder is het mogelijk om de benamingen te combineren met een voor- of nabepaling die het werkdomein aanduidt, bijvoorbeeld administratieve werkkracht, commercieel afgevaardigde, hoofd communicatie, deskundige stedenbouw, verantwoordelijke magazijn.
Grammaticaal mannelijke benaming
Grammaticaal mannelijke benamingen zijn de-woorden met een mannelijk woordgeslacht. Sommige ervan hebben alleen een specifiek mannelijke betekenis en worden alleen gebruikt voor mannen.
Enkele voorbeelden: brandweerman, echtgenoot, poetsman, politieman, vader.
Andere grammaticaal mannelijke benamingen hebben zowel een specifieke als een generieke betekenis. Ze worden niet alleen gebruikt voor mannen, maar ook voor vrouwen en non-binaire personen of voor personen van wie het gender niet bekend of relevant is. Generiek gebruikte mannelijke benamingen hebben als nadeel dat ze vaak in eerste instantie een mannelijk beeld oproepen.
Enkele voorbeelden: administrateur-generaal, ambtenaar, burgemeester, burger, jurist, leerling, leraar, medewerker, minister, ombudsman, politieagent, psycholoog, secretaris, student, voorzitter.
Mannelijke benamingen kunnen in principe vervrouwelijkt worden, bijvoorbeeld jurist – juriste, ombudsman – ombudsvrouw, voorzitter – voorzitster. Sommige vrouwelijke vormen, bijvoorbeeld burgemeesteres of administratrice-generaal, komen in de praktijk weinig of niet voor, hoewel ze wel gevormd kunnen worden.
Grammaticaal vrouwelijke benaming
Grammaticaal vrouwelijke benamingen zijn de-woorden met een vrouwelijk woordgeslacht.
Enkele voorbeelden: brandweervrouw, echtgenote, juriste, leerlinge, lerares, medewerkster, moeder, ombudsvrouw, politieagente, politievrouw, poetsvrouw, psychologe, secretaresse, studente, voorzitster, vroedvrouw.
Grammaticaal vrouwelijke benamingen worden alleen gebruikt voor vrouwen, met uitzondering van vroedvrouw en secretaresse, die ook weleens voor andere genders gebruikt worden.
Nieuwe vrouwelijke benamingen worden meestal gevormd met -e, -ster en -vrouw.
Non-binair
Genderidentiteit wordt steeds meer gezien als een spectrum waarbinnen niet alleen vrouwelijke en mannelijke genderidentiteiten, maar ook andere genderidentiteiten bestaan. Behalve vrouw of man kan iemand namelijk ook non-binair (voluit: gender-non-binair) zijn, als de persoon zichzelf niet in een van die twee categorieën vindt passen.
Woordgeslacht
Woordgeslacht is een eigenschap van zelfstandige naamwoorden. Het bepaalt onder meer de keuze van het bepaald lidwoord (de of het). Het Nederlands kent drie woordgeslachten: mannelijk, vrouwelijk en onzijdig. Het woordgeslacht van een woord komt niet altijd overeen met het gender waarnaar dat woord verwijst. Om naar vrouwelijke personen te verwijzen bijvoorbeeld, worden niet alleen vrouwelijke woorden gebruikt, maar ook onzijdige woorden (meisje, parlementslid) of mannelijke woorden (ambtenaar, minister).