1° De uitvoeringsbesluiten ontlenen geen rechtsgrond aan de nieuwe tekst. De uitvoeringsbesluiten van de opgeheven tekst kunnen niet meer worden toegepast. De steller ervan moet ze uitdrukkelijk opheffen.
Om de rechtszekerheid onmiddellijk te waarborgen, hoeft u niet op de steller van de uitvoeringsbesluiten te wachten: de nieuwe tekst kan de uitvoeringsbesluiten zelf opheffen, samen met de oude tekst waarop ze gegrond zijn.
2° De uitvoeringsbesluiten ontlenen wel rechtsgrond aan de nieuwe tekst. De steller van de besluiten hoeft niets te doen. De besluiten kunnen gewoon gehandhaafd worden. Ze hoeven niet gewijzigd te worden enkel en alleen om rekening te houden met het feit dat de basistekst gewijzigd is..
3° De uitvoeringsbesluiten ontlenen onvoldoende rechtsgrond aan de nieuwe tekst aangezien maar een aantal bepalingen van de besluiten er rechtsgrond aan ontlenen. In de nieuwe tekst kunt u bepalen dat de besluiten bij wijze van overgangsregeling van kracht blijven. Het is dan wel raadzaam te verduidelijken dat die besluiten van kracht blijven tot ze door de steller ervan worden opgeheven. Zonder beperking in de tijd kan een nieuwe wetgevende tekst immers zo geïnterpreteerd worden dat hij de bestaande besluiten impliciet tot wetgevende teksten maakt, die de uitvoerende macht bijgevolg niet mag wijzigen of opheffen.
Daarvoor wordt de volgende formule gebruikt:
Intrekking van een administratieve rechtshandeling is alleen bij uitzondering mogelijk, met inachtneming van bepaalde voorwaarden. Voor meer uitgebreide informatie, zie onder meer:
- Mast, J. Dujardin, M. Van Damme, en J. Vande Lanotte, Overzicht van het Belgische Administratief Recht, Kluwer, 2017;
- Van Mensel, I. Cloeackaert, W. Onderdonck en S. Wyckaert, De administratieve rechtshandeling, Een proeve, Mys & Breesch, 1997;
- Van Damme, en F. De Kegel, Intrekking van de administratieve rechtshandeling, Die Keure, 1994.