Pensioenwetgeving (historiek/evolutie)
De programmawet van 28 december 2011 (onder de federale regering Di Rupo I) bracht een aantal veranderingen teweeg in de pensioenwetgeving. De federale regering Michel I heeft nog een aantal bijkomende wijzigingen aangebracht (de wet van 28 april 2015 en de wet van 10 augustus 2015). De wijzigingen werden op deze webpagina samengebracht.
I. Ambtenarenpensioen
I.1. Algemene info: Formule pensioenberekening rustpensioen (RP):
RP = referentiewedde X aanneembare dienstjaren X 1/60 |
I.2. Link met informatie(PDF bestand opent in nieuw venster)
1ste item: Loopbaan en leeftijdsvoorwaarde
1. Wettelijke pensioenleeftijd
De wettelijke pensioenleeftijd van 65 jaar blijft behouden tot en met 31 december 2024. Hij wordt opr 66 jaar gebracht indien het pensioen ingaat tussen 1 februari 2025 en 31 januari 2030 en op 67 jaar indien het pensioen ingaat vanaf 1 februari 2030 (zie tabel hierna).
2. Vervroegd pensioen
2.1. Regeling tot 2011
De minimumleeftijd om met vervroegd pensioen te kunnen gaan, bedraagt 60 jaar, op voorwaarde dat betrokkene minstens 5 dienstjaren telt.
2.2. Overgangsregeling 2012 - 2015
De minimumleeftijd wordt in 2013 met 6 maanden verhoogd. De jaren daarna zal die leeftijd telkens met 6 maanden stijgen. De vereiste minimumloopbaan wordt in 2013 opgetrokken tot 38 jaar om nadien met 1 jaar te stijgen tot 2015.
De minimale loopbaan voorwaarde wordt eveneens opgetrokken, om tegen 2016 40 jaar te bedragen.
Jaar | Minimumleeftijd (lange loopbaan) | Minimumloopbaan (lange loopbaan) |
---|---|---|
2012 | 60 jaar | 5 jaar |
2013 | 60,5 jaar (60 jaar) | 38 jaar (40 jaar) |
2014 | 61 jaar (60 jaar) | 39 jaar (40 jaar) |
2015 | 61,5 jaar (60 jaar) | 40 jaar (41 jaar) |
2016 | 62 jaar (61 jaar) (60 jaar) | 40 jaar (41 jaar) (42 jaar) |
Deze nieuwe regels gelden voor pensioenen die daadwerkelijk en voor de eerste maal ingaan vanaf 1 januari 2013.
2.3. Regeling vanaf 2016
Vanaf 2016 is de minimumleeftijd 62 jaar en de loopbaanvoorwaarde 40 dienstjaren.
2.4. Regeling vanaf 2017
De wet van 10 augustus 2015 wijzigt opnieuw de leeftijds- en loopbaanvorowaa'den voor een vervroegd pensioen.
Voor het vervroegd pensioen wordt in 2015 en 2016 het reeds voorziene groeitraject voor leeftijds- en loopbaanvoorwaarden behouden.
Vervolgens stijgt de loopbaanvoorwaarde naar 41 jaar in 2017 en 42 jaar in 2019. De leeftijd waarop meneen vervroegd pensioen kan opnemen, wordt opgetrokken naar 62,5 in 2017 en 63 jaar in 2018.
De loopbaanvoorwaarden voro uitzonderingen voor lange loopbanen wordt eveneens opgetrokken.
Schematisch
|
| Wettelijke pensioen-leeftijd | Voorwaarden vervroegd pensioen | |||
|
|
| Normale loopbaan | Lange loopbaan | ||
|
|
| Minimum-leeftijd | Minimum-loopbaan | Minimum-leeftijd | Minimum-loopbaan |
| 1 jan 2012 | 65j | 60j | 5j | 60j | 5j |
Regering Di Rupo | 1 jan 2013 | 65j | 60j 6m | 38j | 60j | 40j |
1 jan 2014 | 65j | 61j | 39j | 60j | 40j | |
1 jan 2015 | 65j | 61j 6m | 40j | 60j | 41j | |
1 jan 2016 | 65j | 62j | 40j | 60j 61j | 42j 41j | |
Regering Michel I | 1 jan 2017 | 65j | 62j 6m | 41j | 60j 61j | 43j 42j |
1 jan 2018 | 65j | 63j | 41j | 60j 61j | 43j 42j | |
1 jan 2019 | 65j | 63j | 42j | 60j 61j | 44j 43j | |
1 jan 2020 | 65j | 63j | 42j | 60j 61j | 44j 43j | |
1 jan 2021 | 65j | 63j | 42j | 60j 61j | 44j 43j | |
1 jan 2022 | 65j | 63j | 42j | 60j 61j | 44j 43j | |
1 jan 2023 | 65j | 63j | 42j | 60j 61j | 44j 43j | |
1 jan 2024 | 65j | 63j | 42j | 60j 61j | 44j 43j | |
1 jan 2025 | 66j (pensioen gaat in op 1/2/2025) | 63j | 42j | 60j 61j | 44j 43j | |
1 jan 2026 | 66j | 63j | 42j | 60j 61j | 44j 43j | |
1 jan 2027 | 66j | 63j | 42j | 60j 61j | 44j 43j | |
1 jan 2028 | 66j | 63j | 42j | 60j 61j | 44j 43j | |
1 jan 2029 | 66j | 63j | 42j | 60j 61j | 44j 43j | |
1 jan 2030 | 67j (pensioen gaat in op 1/2/2030 | 63j | 42j | 60j 61j | 44j 43j |
Overgangsregeling "oudere" werknemers
Conform de overgangsregeling die werd uitgewerkt bij de uitfasering van de diplomabonificatie, wordt bepaald dat personen die in de loop van 2016 de leeftijd van 58 jaar bereiken maximum 2 jaar langer zullen moeten werken t.o.v. de thans geldende voorwaarden. Wie 59 is in 2016 maximum 1 jaar.
Voor de personen die zowel onder de overgangsbepaling van de uitfasering van de diplomabonificatie vallen als onder deze overgangsregeling, wordt het vertrekpunt van de één of twee jaar bijkomende diensten bepaald op basis van de wetgeving van toepassing op 31 december 2015 (m.a.w. vóór de start van de uitfasering van de diplomabonificatie).
2.5. Begrip "dienstjaren"
2.5.1. Algemeen
Belangrijk hierbij is dat het begrip "dienstjaren" niet overeenstemt met kalenderjaren maar met een som van dienstperioden (dus met een begin- en een einddatum) die samen een bepaald aantal dienstjaren vormen: bijv. de periode 1 juli van het jaar T tot 30 juni van het jaar T+1 overspant weliswaar 2 verschillende kalenderjaren maar stemt overeen met 1 dienstjaar.
Eveneens belangrijk hierbij is dat de activiteitsgraad (deeltijds of voltijds) hierbij geen belang heeft: bijv. de halftijdse periode 1 juli van het jaar T tot 30 juni van het jaar T+1 blijft aanzien als 1 dienstjaar. Uitzondering hierop zijn de volledig onbezoldigde periodes (vb. niet gevalideerde voltijdse loopbaanonderbreking).
Om te bepalen of de voorwaarde is vervuld inzake de vereiste loopbaanduur om vervroegd op pensioen te gaan, worden alle volgende verschillende diensten en perioden WEL meegeteld als dienstjaren:
- burgerlijke diensten gepresteerd bij de Federale overheid, de Gewesten, de Gemeenschappen, de provincies, de gemeenten en OCMW’s, de verenigingen van gemeenten, sommige instellingen van openbaar nut, de Nationale Maatschappij der Belgische Spoorwegen, Belgacom, de POST, BAC, Belgocontrol, de geïntegreerde politie;
- gerechtelijke diensten;
- militaire diensten als beroepsmilitair;
- militaire dienstplicht, zelfs als die werd gepresteerd vóór de indiensttreding;
- diensttijd doorgebracht bij de burgerlijke bescherming of besteed aan taken van openbaar nut als gewetensbezwaarde (ook indien verstrekt vóór de indiensttreding);
- (uitfasering diplomabonificatie zie punt 2.5.2);
- perioden van afwezigheid:
– bezoldigde perioden van afwezigheid gelijkgesteld met dienstactiviteit;
– perioden van disponibiliteit gedurende dewelke een wachtgeld werd uitbetaald;
– niet-bezoldigde perioden van afwezigheid gelijkgesteld met dienstactiviteit (het gaat hier vooral om verlof voor verminderde prestaties wegens familiale of sociale redenen);
– perioden van gehele of gedeeltelijke loopbaanonderbreking (hetzij gratis aanneembaar, hetzij aanneembaar mits validering);
– perioden van afwezigheid genomen in het kader van de halftijdse vervroegde uittreding en de vrijwillige 4-dagenweek;
– perioden van verlof of disponibiliteit voorafgaand aan de pensionering (met behoud van bezoldiging of wachtgeld).
De volgende diensten en perioden worden NIET meegeteld als dienstjaren:
- niet-gevalideerde perioden van volledige loopbaanonderbreking of perioden van volledige loopbaanonderbreking die niet meer kunnen worden gevalideerd omdat de aanneembare perioden van loopbaanonderbreking in alle gevallen beperkt zijn tot maximum 60 kalendermaanden;
- bepaalde perioden van afwezigheid wegens persoonlijke aangelegenheden die niet gelijkgesteld zijn met dienstactiviteit (met uitzondering van het verlof toegekend wegens persoonlijke aangelegenheden dat maximaal één maand per kalenderjaar kan worden in aanmerking genomen!).
2.5.2. Uitfasering diplomabonificatie
Voor het bepalen van het recht op pensioen, wordt de diplomabonificatie uitgefaseerd voor wat betreft de loopbaanvoorwaarde om met pensioen te kunnen gaan. Deze maatregel heeft dus (vooralsnog) GEEN betrekking op de pensioenberekening.
Een overgangsregeling wordt voorzien voor de pensioenen die ingaan tussen 1 januari 2016 en 31 december 2029. Deze overgangsregeling bestaat uit een progressieve vermindering van hetzij 4 maanden, hetzij 5 maanden, hetzij 6 manden per kalenderjaar naargelang de studieduur van het diploma (2 jaar of minder, meer dan 2 jaar en minder dan 4 jaar, hetzij 4 jaar of meer).
Ingangsdatum van het pensioen | Duur van de vermindering voor een diploma met een studieduur van 2 jaar of minder | Duur van de vermindering voor een diploma met een studieduur van meer dan 2 jaar en minder dan 4 jaar | Duur van de vermindering voor een diploma met een studieduur van 4 jaar of meer |
Van 1/1 tot 31/12/2016 | 4 maanden | 5 maanden | 6 maanden |
Van 1/1 tot 31/12/2017 | 8 maanden | 10 maanden | 12 maanden |
Van 1/1 tot 31/12/2018 | 12 maanden | 15 maanden | 18 maanden |
Van 1/1 tot 31/12/2019 | 16 maanden | 20 maanden | 24 maanden |
Van 1/1 tot 31/12/2020 | 20 maanden | 25 maanden | 30 maanden |
Van 1/1 tot 31/12/2021 | 24 maanden | 30 maanden | 36 maanden |
Van 1/1 tot 31/12/2022 |
| 35 maanden | 42 maanden |
Van 1/1 tot 31/12/2023 |
| 36 maanden | 48 maanden |
Van 1/1 tot 31/12/2024 |
|
| 54 maanden |
Van 1/1 tot 31/12/2025 |
|
| 60 maanden |
Van 1/1 tot 31/12/2026 |
|
| 66 maanden |
Van 1/1 tot 31/12/2027 |
|
| 72 maanden |
Van 1/1 tot 31/12/2028 |
|
| 78 maanden |
Van 1/1 tot 31/12/2029 |
|
| 84 maanden |
Voor personen die op 31 december van een bepaald kalenderjaar de voorwaarden vervullen om een rustpensioen te kunnen genieten wordt een waarborgregeling ingebouwd. Voor deze personen is de vermindering gelijk aan de duur van de vermindering die van toepassing is op de pensioenen die ingaan op 1 januari van hetzelfde kalenderjaar, ongeacht de latere werkelijke datum van oppensioenstelling.
Voor personen die in de loop van 2016 de leeftijd van 55 jaar of meer zullen bereiken, wordt een vervroegde oppensioenstelling gewaarborgd op basis van de wetgeving van kracht op 31 december 2015 (indien aan de loopbaanvoorwaarde voldaan is).
Leeftijd in 2016 | Maximumaantal bijkomende te presteren dienstjaren in vergelijking met de situatie op 31 december 2015 |
55 of 56 jaar | + 3 jaar |
57 of 58 jaar | + 2 jaar |
59 jaar | + 1 jaar |
2.6. Algemene opmerkingen
2.6.1. Voor de vaststelling van de nieuwe vereiste loopbaanvoorwaarde zullen de diensten die meetellen voor de vaststelling van het recht op een pensioen van de overheidssector in aanmerking genomen worden van de legerdienst;
2.6.2. Indien iemand onvoldoende dienstjaren in de overheidssector heeft, zullen ook zijn perioden van tewerkstelling als werknemer of als zelfstandige in aanmerking worden genomen om aan de loopbaanvoorwaarde te kunnen voldoen.
2de item: Referentiewedde
1. Regeling tot en met 2011
De berekening van het pensioen gebeurt op basis van de gemiddelde wedde van de laatste 5 dienstjaren.
2. Overgangsregeling
Personen die op 1 januari 2012 reeds de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt (geboren vóór 1962), behouden de pensioenberekening op basis van de gemiddelde wedde van de laatste 5 dienstjaren.
3. Regeling vanaf 2012
De pensioenberekening gebeurt op basis van de gemiddelde wedde van de laatste 10 dienstjaren.
3de item: Aanneembare dienstjaren
1. Perioden van loopbaanonderbreking of van vermindering van de arbeidsprestaties gesitueerd na 31 december 2011, worden nog slechts in aanmerking genomen voor het recht en de berekening van het pensioen ten belope van 12 maanden voor het geheel van de loopbaan.
Indien de aanvraag werd ingediend vóór 28 november 2011 geldt de vroegere regeling:
- gratis de eerste 12 maanden en eventueel nog 24 bijkomende maanden voor de periode gedurende welke het personeelslid of zijn echtgenoot die onder hetzelfde dak woont, kinderbijslag ontvangt voor een kind jonger dan 6 jaar;
- hetzij door storten van een persoonlijke bijdrage voor de perioden waarvoor er geen dergelijke vrijstelling is.
2. Voor de personen die na 31 december 2011 vrijwillig in het kader van loopbaanonderbreking hun prestaties verminderen tot 4/5 van een voltijdse tewerkstelling, worden de periodes van afwezigheid of verlof gelijkgesteld met effectieve prestaties zonder dat zij in het geheel 5 jaar mogen overschrijden.
3. Ingeval van een halftijdse loopbaanonderbreking of voor 1/5 na 31 december 2011 door een persoon van 55 jaar of ouder, wordt de beperking van maximum 60 kalendermaanden respectievelijk verhoogd met 24 maanden of 60 maanden.
4. De loopbaanonderbreking voor ouderschapsverlof, zorg voor een zwaar ziek gezins- of familielid tot de tweede graad en palliatieve zorgen, ondergaan geen verandering, behalve dat zij niet meer moeten gevalideerd worden door persoonlijke bijdragen indien het gaat om perioden na 31 december 2011.
4de item: Pensioendeler (tantièmes)
In principe gebeurt de pensioenberekening op basis van het tantième 1/60 (zie hierboven formule). Een aantal functies genieten van een voordeliger tantième (bijv. 1/50 voor actieve diensten). De wijze waarop de pensioenleeftijd en de loopbaanvoorwaarden zal worden verhoogd voor functies met een voordeliger tantième, is nog niet bepaald (= één van de prioritair te behandelen zaken door het op 21.5.2015 opgerichte Nationaal Pensioencomigté).
Momenteel bestaan in de overheidssector een aantal voordeligere tantièmes, waardoor sneller een maximumpensioen kan worden bereikt (bijv. actieve diensten 1/50).
De voordeligste tantièmes (bijv. 1/20 katholieke erediensten) worden voor de dienstjaren vanaf 1 januari 2012 opgetrokken tot 1/48.
II. Overlevingspensioen
De hervorming van de overlevingspensioenen is geregeld door de wet van 15 mei 2014 houdende diverse bepalingen (B.S. 19 juni 2014).
II.1. Voorafgaandelijk - regeling tot 31.12.2014
Indien een ambtenaar of een gepensioneerde ambtenaar overlijdt, ontvangt de langstlevende echtgenoot (eventueel ook de uit de echt gescheiden langstlevende echtegenoot) onder volgende voorwaarden een overlevingspensioen:
- het huwelijk heeft minstens één jaar geduurd (tenzij kind ten laste of geboorte binnen 300 dagen);
- de langstlevende echtgenoot is niet veroordeeld om de vooroverleden echtegenoot naar het leven te hebben gestaan;
- indien de langstlevende echtgenoot jonger is dan 45 jaar wordt het overlevingspensioen beperkt tot het gewaarborgd minimum (op 1.1.2013 €1121,72 per maand à index 1,6084). Leeftijdsvoorwaarde van 45 jaar speelt niet als er een kind ten laste is of bij minstens 66% blijvende arbeidsongeschiktheid;
- voor wie een overlevingspensioen geniet zijn er grenzen aan wat men mag bijverdienen (bij overschrijding hetzij vermindering, hetzij schorsing van de betaling van het overlevingspensioen).
II.2. Regeling vanaf 1.1.2015
Wat wijzigt niet:
- als de weduwe-weduwnaar voldoet aan de leeftijdsvoorwaarde voor het overlevingspensioen (45 jaar) verandert er niets in vergelijking met de huidige regeling. Wel wordt de leeftijdsvoorwaarde stelselmatig opgetrokken van 45 naar 50 jaar (zie hieronder punt 2.4);
- aan het wezenpensioen wordt evenmin iets gewijzigd.
II.2.1. Voornaamste principes van de wijzigingen
II.2.1.1. vervanging van het overlevingspensioen door een "overgangsuitkering" (beperkt in de tijd tot één of twee jaar);
II.2.1.2. recht op het overlevingspensioen vanaf de opruststelling van de nog actieve langstlevende partner;
II.2.1.3. nieuwe regeling van toepassing vanaf overlijdens vanaf 1 januari 2015 en voor zover de langstlevende echtgenoot minder dan 45 jaar oud is op het moment van overlijden.
II.2.2. Duur van het huwelijk
Ingevolge een arrest van het Grondwettelijk Hof wordt met terugwerkende kracht tot 1 april 2011 rekening gehouden met de periode van "wettelijk samenwonen" (verklaring van wettelijk samenwonen) om te bepalen of de minimumperiode van de duur van het huwelijk (één jaar) bereikt is.
II.2.3. Veroordeling
De voorwaarde dat de langstlevende echtegenoot niet mag veroordeeld zijn om zijn overleden partner naar het leven te hebben gestaan, wordt vervangen door de verwijzing naar "onwaardigheid om te erven" (wijziging Burgerlijk Wetboek).
II.2.4. Leeftijdsvoorwaarde
De leeftijdsvoorwaarden van 45 jaar wordt om de twee kalenderjaar met één jaar verhoogd om de leeftijd van 50 jaar te bereiken op 1 januari 2025.
II.2.5. Wijzigingen door de wet an 10 augustus 2015
Deze wet verhoogt vanaf 2025 de leeftijd die de rechtverkrijger op het ogenblik van het overlijden van de rechtgever moet bereikt hebben om de betaling van het overlevingspensioen te kunnen genieten, verder van 50 naar 55 jaar, naa rato van één jaar per kalenderjaar.
Een combinatie van de wet van 15 mei 2015 en de huidige wet van 10 augustus 2015, geeft volgend resultaat:
Periode van overlijden | leeftijdsvoorwaarde |
1/1/2016 – 31/12/2016 | 45j 6m |
1/1/2017 – 31/12/2017 | 46j |
1/1/2018 – 31/12/2018 | 46j 6m |
1/1/2019 – 31/12/2019 | 47j |
1/1/2020 – 31/12/2020 | 47j 6m |
1/1/2021 – 31/12/2021 | 48j |
1/1/2022 – 31/12/2022 | 48j 6m |
1/1/2023 – 31/12/2023 | 49j |
1/1/2024 – 31/12/2024 | 49j 6m |
1/1/2025 – 31/12/2025 | 50j |
1/1/2026 – 31/12/2026 | 51j |
1/1/2027 – 31/12/2027 | 52j |
1/1/2028 – 31/12/2028 | 53j |
1/1/2029 – 31/12/2029 | 54j |
Na 31 december 2029 | 55j |
II.2.5. Overgangsuitkering
Voor de rechthebbenden op een overlevingspensioen die niet aan bovenvermelde leeftijdsvoorwaarde voldoen, wordt de betaling van het overlevingspensioen geschorst vanaf de ingangsdatum van dit overlevingspensioen tot betrokkene daadwerkelijk een rustpensioen kan genieten.
In de plaats krijgt hij een "overgangsuitkering". Het bedrag is identiek aan het overlevingspensioen maar beperkt tot 12 maanden vanaf de eerste dag van de maand volgend op het overlijden (24 maanden indien er een kind ten laste is). Als de langstlevende partner na afloop van de overgangsuitkering geen job heeft, wordt er onmiddellijk recht op werkloosheidsuitkering geopend.
In geval van pensioen om medische redenen is er onmiddellijk recht op het overlevingspensioen vanaf het ogenblik dat de "overgangsuitkering" niet meer wordt toegekend (dus na 12 maanden volgend op het overlijden of 24 maanden indien een kind ten laste).
De overgangsuitkering heeft een "activerende" rol. Enerzijds onbeperkt cumuleerbaar met loon en sociale uitkeringen, anderzijds tijdelijk van aard.
III. Privépensioen (contractuele personeelsleden)
Vooraf:
Op volgende link(opent in nieuw venster) vindt u de belangrijkste informatie in verband met de wijzigingen voor het privépensioen:
Met het oog op het bewijs van de vereiste loopbaanjaren houdt men niet alleen rekening met de perioden van tewerkstelling als werknemer, maar ook met de perioden waarvoor de pensioenrechten ingaan krachtens een andere Belgische pensioenregeling (zelfstandigen, D.O.S.Z., …). In het kader van de internationale overeenkomsten houdt men ook rekening met perioden die pensioenrechten openen krachtens een buitenlandse regeling.
"Gewoonlijke en hoofdzakelijke tewerkstelling”?
Om het recht op het vervroegd pensioen te openen moet de tewerkstelling gedurende elk van de kalenderjaren gewoonlijk en hoofdzakelijk zijn:
- van 1955 tot en met 1977 moet het totaal van de dagen van effectieve of gelijkgestelde tewerkstelling per kalenderjaar gelijk zijn aan ten minste 104 dagen voltijdse tewerkstelling.
- van 1978 tot en met 1991: de tewerkstelling moet ten minste 104 dagen voltijdse tewerkstelling per kalenderjaar omvatten én het resultaat van de berekening: (werkelijk loon / minimum referentieloon) + (aantal gelijkgestelde dagen / 312) moet ten minste 0,33 bedragen.
- jaren vanaf 1992: de individuele pensioenrekening of het bijzonder loopbaanoverzicht vermeldt het aantal gewerkte dagen en uren alsook het aantal uren dat met een voltijdse tewerkstelling overeenstemt. De verhouding tussen een voltijdse tewerkstelling en het aantal uren werkelijke tewerkstelling bepaalt het in aanmerking te nemen aantal dagen voltijdse tewerkstelling. Dit aantal moet ten minste 104 dagen bedragen.
Voor de vaststelling van de 104 dagen voltijdse tewerkstelling wordt gerekend in het stelsel van de 6-dagen week van kracht in de sociale zekerheid. De RVP doet de omzetting van de effectieve of gelijkgestelde tewerkstelling naar een voltijdse tewerkstelling in het stelsel van de 6-dagen week.
Perioden van gelijkstelling
De beroepsloopbaan wordt dus niet alleen gevormd door de perioden van tewerkstelling als werknemer, maar ook door de perioden van gelijkstelling met een tewerkstelling. Hierna volgen de meest voorkomende perioden die gelijkgesteld worden met perioden van tewerkstelling. Voor de perioden van 1 tot en met 5 wordt de gelijkstelling in principe slechts aanvaard indien de wettelijk voorziene uitkeringen zijn genoten.
- Perioden van onvrijwillige werkloosheid en van beroepsopleiding;
- Perioden van tewerkstelling als werkloze door provincies, gemeenten en openbare instellingen;
- Perioden van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte of invaliditeit en de perioden van moederschapsbescherming;
- Perioden van loopbaanonderbreking;
- Perioden van tijdskrediet of loopbaanvermindering;
- Perioden van arbeidsbeperking wegens herverdeling van de arbeid;
- Perioden van deeltijds werknemer met behoud van rechten;
- Perioden waarin een wettelijke vergoeding wordt uitbetaald wegens arbeidsongeval of beroepsziekte bij ten minste 66% arbeidsongeschiktheid;
- Perioden van inactiviteit als gebrekkige of verminkte of als mindervalide met ten minste 66% arbeidsongeschiktheid, evenals de periode van inactiviteit van een gehandicapte wiens verdienvermogen tot één derde of minder van die van een niet-gehandicapte werd verminderd;
- Perioden van vakantie beoogd bij de wetgeving betreffende het jaarlijks verlof van de loonarbeiders;
- Perioden van staking erkend door de vakorganisaties en de perioden van arbeidsonderbreking wegens uitsluiting (lock-out);
- Perioden van militaire dienst bij het Belgisch leger en de erkende perioden als gewetensbezwaarde op voorwaarde dat voor die perioden geen pensioen wordt toegekend in een ander pensioenstelsel;
- Perioden van voortgezette verzekering beperkt zoals voorzien bij de wetgeving inzake ziekte- en invaliditeitsverzekering, gedekt door een attest.
De berekeningsparameters voor het privépensioen zijn:
P = L (c) x 1/45 x Z |
P= bedrag rustpensioen
L= loon
(c) = herwaarderingscoëfficiënt
1/45 = loopbaanjaren
Z = percentage afhankelijk van de gezinssituatied (60% alleenstaande, 75% gezinspensioen)
De wet van 19 april 2014 bracht een wijziging aan in het aantal loopbaanjaren (1/45) en het loon (L).
1. Loopbaanjaren
Tot en met 31 december 2014 telt een volledige loopbaan maximum 45 jaar.
Vanaf 1 januari 2015 telt een volledige loopbaan maximum 14.040 voltijdse dagequivalenten.
Het gevolg is dat vanaf 1 januari 2015 een pensioen kan toegekend worden voor méér dan 45 jaar loopbaan.
Voorbeeld:
Een werknemer begint op 18 jaar halftijds te werken gedurende 7 jaar (156 voltijdse equivalenten/jaar) en nadien 40 jaar voltijds (312 voltijdse dagequivalenten/jaar).
Tot 31.12.2014: 45 meest voordelige jaren (2 jaren tellen niet mee)
Vanaf 1/1/2015: loopbaan = 13.573 voltijdse equivalenten < 14.040 (alles telt mee)
2. Loon
De basis voor de berekening van het pensioen is de som van het werkelijk + fictief + forfaitair loon, met een maximum van € 52.670,95 (bedrag 2013).
Tot 31 december 2014 telt het loon voor het jaar van pensioen niet mee.
Vanaf 1 januari 2015 tellen alle lonen van de maanden die een werknemer nog gewerkt heeft in het jaar van pensioering wel mee.
Concreet: voor een werknemer die van plan was eind 2014 met pensioen te gaan, was het financieel interessanter dit uit te stellen tot 1 januari 2015.
IV. Regularisatie studieperioden voor de pensioenberekening ambtenarenpensioen (wet 02 oktober 2017)
1. algemeen
In het pensioenstelsel voor ambtenaren wordt de toekenning van een (gratis) diplomabonificatie geschrapt voor de pensioenen die ingaan vanaf 1 december 2018 en vanaf 1 december 2017 vervangen door een systeem van regularisatie van studieperiodes (storting van bijdragen).
De wettelijke bepalingen inzake regularisatie van de studiejaren worden tussen de drie pensioenstelsels op elkaar afgestemd, met als algemeen principe dat de werknemer regulariseert in het pensioenstelsel waaraan hij onderworpen is door zijn beroepsactiviteit.
De regularisatie kan maar voor één diploma worden uitgevoerd. Eén diploma = het diploma én alle diploma’s die vereist waren om het einddiploma te bekomen.
2. aanvraag tot regularisatie
Het personeelslid dat zijn studieperiodes wil regulariseren, moet een schriftelijke of elektronische aanvraag indienen bij de Federale Pensioendienst (FPD)(opent in nieuw venster).
3. bedrag van de regularisatiebijdrage
Het te betalen bedrag = € 1500 (bedrag gekoppeld aan de index op 1/12/2017) per te regulariseren periode van 12 maanden op voorwaarden dat het personeelslid zijn aanvraag indient:
- hetzij binnen de 10 jaar na het behalen van het diploma, doctoraat of beroepskwalificatie;
- hetzij vóór 1 december 2020.
De bijdrage van € 1.500/jaar wordt verminderd met 15% als de aanvraag tot regularisatie wordt ingediend tussen 1 december 2017 en 30 november 2019. Deze vermindering is niet van toepassing:
- voor de personen die vastbenoemd worden na 1 december 2017;
- in het pensioenstelsel voor de werknemers.
Indien de aanvraag gebeurt hetzij meer dan 10 jaar na het behalen van het diploma, hetzij na 30 november 2020 wordt het te betalen bedrag vastgesteld op basis van een berekening die rekening houdt met de stijging van het pensioen naar aanleiding van de regularisatie, met een intrestvoet en met de sterftetabellen.
De regularisatiebijdrage wordt in de fiscale wetgeving gelijkgesteld met een sociale zekerheidsbijdrage, en is bijgevolg fiscaal aftrekbaar.
4. Overgangsbepalingen
4.1. De diplomabonificatie blijft volledig verworven voor:
- de personeelsleden waarvan de vroegst mogelijke pensioendatum uiterlijk op 1 december 2018 valt en dit ongeacht de werkelijke ingangsdatum van het pensioen;
- de personen die zich uiterlijk op 1 december 2017 in een voltijdse of deeltijdse disponibiliteit voorafgaand aan de oppensioenstelling bevinden of in een vergelijkbare situatie;
- de personen die uiterlijk op 1 december 2017 in een dergelijke situatie geplaats hadden kunnen worden als ze daarvoor een aanvraag hadden ingediend.
4.2. Een deel van de bonificatie blijft “gratis” behouden.
Deze bonificatie is gelijk aan de verhouding tussen de duur van de op pensioenaanspraak verlenende diensten en perioden die het personeelslid op 1 december 2017 (zonder diplomabonificatie en zonder verhogingscoëfficiënt voor preferentieel tantième) heeft bereikt en de volledige loopbaan.
Volgende formule wordt toegepast:
aantal maanden diploma x aantal maanden loopbaan op 1 december 2017
540 (45 jaar)