Adoptie
Er zijn twee soorten adoptie:
- de volle adoptie:
- de persoon die geadopteerd werd heeft een statuut met dezelfde rechten en verplichtingen als bloedverwanten;
- een verkrijging tussen de adoptieouders en het adoptiekind wordt gelijkgesteld met een verkrijging in rechte lijn;
- de gewone adoptie
Ook een verkrijging die voortkomt uit een verwantschapsband door gewone adoptie kan worden gelijkgesteld met een verkrijging in rechte lijn, maar alleen als er sprake is van een van de volgende situaties en op voorwaarde dat daarvan de nodige bewijsstukken worden aangebracht:
- het adoptiekind was op het ogenblik van de adoptie onder de voogdij van de openbare onderstand of van een Openbaar Centrum voor Maatschappelijk Welzijn of van een vergelijkbare instelling binnen de Europese Economische Ruimte, of was wees van een voor het vaderland gestorven vader of moeder;
- het adoptiekind heeft, vóór de leeftijd van eenentwintig jaar, gedurende drie achtereenvolgende jaren hoofdzakelijk van de adoptant, of van de adoptant en zijn partner samen, de hulp en verzorging gekregen die kinderen normaal van hun ouders krijgen;
- het kind is geadopteerd door een persoon van wie al de afstammelingen voor het vaderland gestorven zijn;
- het adoptiekind is een kind van de partner van de adoptant.
Stiefouders en stiefkinderen
Verkrijgingen tussen stiefouders en stiefkinderen worden gelijkgesteld met verkrijgingen in rechte lijn.
Deze gelijkstelling kan worden toegepast bij een verkrijging tussen een persoon en het kind van zijn partner, ongeacht of de verkrijging plaatsvindt voor of na het overlijden van de ouder van het kind.
Om te kunnen worden beschouwd als stiefouder, moet deze persoon zijn hoedanigheid van partner gehad hebben op datum van het overlijden van de ouder van het kind of, als de partner als eerste overlijdt, op datum van zijn overlijden.
Let wel: deze vorm van vererving gebeurt niet automatisch, maar moet u regelen bij testament. Voor meer informatie hierover, kan u steeds een notaris raadplegen.
Zorgouders en zorgkinderen
Verkrijgingen tussen zorgouders en zorgkinderen worden gelijkgesteld met verkrijgingen in rechte lijn.
De voorwaarden voor die gelijkstelling zijn:
- het kind moet voor de leeftijd van 21 jaar minstens 3 achtereenvolgende jaren bij de andere persoon hebben ingewoond;
- het kind moet tijdens deze periode van de zorgouder (al dan niet samen met zijn levenspartner), de hulp en verzorging gekregen hebben die kinderen normaal van hun ouders krijgen.
De inschrijving van het zorgkind in het bevolkings- of vreemdelingenregister op het adres van de zorgouder geldt als weerlegbaar vermoeden van inwoning bij de zorgouder. De gelijkschakeling is beperkt tot het zorgkind en de zorgouder, en geldt enkel op het vlak van het tarief en de verminderingen. Bloedverwanten van het zorgkind of de zorgouder komen dus niet in aanmerking voor deze gelijkschakeling.