"Slachtofferonthaal is doorheen de jaren enorm gegroeid. We zijn er nog niet, maar we zijn wel op de goede weg."
Dat slachtoffers of nabestaanden voor, tijdens en na de gerechtelijke procedure zorg en ondersteuning moeten krijgen, daar is Vlaanderen het roerend over eens. Zij kunnen daarvoor terecht bij de diensten Slachtofferonthaal van het Agentschap Justitie en Handhaving. Slachtofferonthaal werkt samen met een groot aantal externe diensten, maar ook met de rechtbanken, het Openbaar Ministerie, advocaten enz. Dat lijkt nu evident, maar was het niet altijd. Martine Van den Bossche, justitieassistent op rust, weet er alles van. Zij stond 30 jaar geleden mee aan de wieg van slachtofferonthaal en vertelt over die pioniersjaren, over hoe ze altijd voor slachtoffers op de barricaden heeft gestaan en over de strijd die ze met hart en ziel heeft gevoerd. Een strijd die, wat haar betreft, zeker nog niet gestreden is.
Die procureur zag liever mijn hielen dan mijn tenen. Maar hoe meer hij weigerde samen te werken, hoe koppiger ik werd. Ik heb in Afrika een burgeroorlog van dichtbij meegemaakt, dan panikeer je niet meer zo snel.
Martine, je bent in 1994 begonnen als maatschappelijk werker bij het parket van Dendermonde. Hoe kwam je daar terecht?
“Ik had net vier jaar in Burundi gewerkt voor een school waar maatschappelijk werkers werden opgeleid. Toen de genocide daar uitbrak, ben ik halsoverkop moeten vluchten. Ik kwam in België aan met twee koffers en had verder niets meer: geen job, geen geld, geen woning. Via de RVA kreeg ik enkele vacatures. Die van slachtofferonthaal sprak me direct aan. Het ging om een pilootproject bij het parket van Dendermonde. In Vlaanderen waren er in andere regio’s nog twee parketten die net met slachtofferonthaal waren gestart. Ook Wallonië deed met evenveel parketten mee. In Brussel stonden twee diensten Slachtofferonthaal in de steigers: één Nederlandstalig en één Franstalig.”
Waarom is men toen gestart met die pilootprojecten rond slachtofferonthaal?
“In 1992 schreef de zelfhulpgroep ‘Ouders van een vermoord kind’ een boek, Leven met een schaduw, dat toen voor redelijk wat ophef heeft gezorgd. Zo was er een moeder die haar kind had verloren tijdens een kampeervakantie in Zuid-Frankrijk. Zij kaartte de bureaucratie aan van de Belgische justitie over o.a. de autopsie en de vrijgave van het lichaam van haar kind. Ook had ze heel wat vragen over het gerechtelijk onderzoek, maar daarvoor kon ze bij niemand terecht. Deze vrouw had politieke connecties en zo is de bal aan het rollen gegaan. De zaak Dutroux, een paar jaar later, deed alles in een stroomversnelling belanden.”
Je kwam in die beginperiode als maatschappelijk werker terecht bij het parket van Dendermonde. Werd je daar warm onthaald?
(Schiet in de lach) “Helemaal niet. Men had echt geen idee wat ik er eigenlijk kwam doen. Dat gevoel kreeg ik ook al toen ik mijn contract moest gaan ondertekenen in Brussel. Dat was op het ministerie van Justitie en Economische zaken. In die tijd was justitie nog geen apart beleidsdomein en dat was er wel aan te merken. Mijn contract was maar anderhalf blaadje lang. En eigenlijk kreeg ik daar de boodschap mee: maak uzelf zo vlug mogelijk overbodig. Mijn opdracht was tweeledig: ten eerste moest ik aanspreekbaar zijn voor de slachtoffers. Als zij vragen hadden over hun dossier, moest ik die beantwoorden. En ten tweede moest ik ervoor zorgen dat rechters en parketmagistraten voortaan niet alleen met de daders bezig zouden zijn, maar ook met de slachtoffers. Als dat zou lukken, dan was een aparte dienst voor slachtofferonthaal dus helemaal niet meer nodig, dachten ze. Dat was de sfeer waarin ik ben begonnen.”
Op je eentje. En dat bij een parket waar de procureur jou niet echt gunstig gezind was…
“Nee, maar toen kwam mijn koppigheid naar boven. Die procureur zag liever mijn hielen dan mijn tenen, maar ik liet mij niet doen. Als je van dichtbij een genocide hebt meegemaakt in Afrika, panikeer je niet meer zo snel.”
“Ik zal die eerste dagen bij het parket niet snel vergeten. Toen ik binnenkwam, bekeek die procureur mij en zei letterlijk: “Welk sociaal accident smijten ze hier nu weer binnen?” Hij maakte mij duidelijk dat hij liever extra personeel had om zijn dienst te bemannen. Met een maatschappelijk werker kon hij niets aanvangen. Daar stond ik dan. Ik kreeg na veel vijven en zessen ergens een werkplek, of iets wat daarvoor moet doorgaan. Meer dan een veredeld bezemhok in één of andere vergeten vleugel van het gerechtsgebouw was het niet. Er volgde ook nog een persvoorstelling over mijn aanstelling, maar dat was een nog grotere farce. De procureur deed heel smalend over mijn takenpakket. Hij liet lachend uitschijnen dat als er ergens een brand was, ik de kinderen uit die brand zou gaan redden. Ik wist niet wat ik hoorde. Ik heb nadien de journalisten opgebeld om hen uit te leggen wat mijn echte taak op het parket was.”
En hoorde je van je collega’s op de andere parketten dezelfde verhalen?
“Min of meer wel, ja. Zij waren al enkele maanden voor mij begonnen, dus ik kon met mijn vragen bij hen terecht. Dat was fijn. Maar onze overlegmomenten waren vooral om stoom af te blazen en onze nood te klagen. Toen kwam de affaire Dutroux en na de Witte Mars had de uitbouw van een dienst Slachtofferonthaal plots de hoogste prioriteit. Ik kon terecht bij slachtofferonthaal Gent en daar leek het wel alsof ik in een andere wereld terechtkwam. Twee weken voor ik zou beginnen belde een procureur uit Gent mij al voor een dringend overleg. In een zaak waren slachtoffers die veel vragen hadden en hij wist niet wat hij daarmee moest doen. Ik kreeg er al snel een tweede collega bij en toen waren we echt vertrokken.”
Jullie moesten in Gent weer van nul beginnen. Hoe pak je zoiets aan?
“Ik sprong iedere dag binnen bij de magistraten om te vragen of ze dossiers met slachtoffers hadden die ondersteuning nodig hadden. Of als ik in de krant iets had gelezen over een zaak met slachtoffers vroeg ik aan de procureur of ik contact met hen mocht opnemen. Het initiatief ging dus meestal uit van onze dienst en niet van de magistraat, maar dit maakte ook deel uit van onze structurele taken: magistraten slachtofferminded maken. Sommigen waren dit wel, anderen hadden een duwtje in de rug nodig (lacht).
Justitieassistenten slachtofferonthaal verlenen ook bijstand op de zitting. Mocht dat toen ook al?
“Ja, maar in het begin mocht ik van de rechters niet naast het slachtoffer zitten. Ik moest tussen het publiek zitten, als de zaak openbaar was. Hoe kon ik er dan zijn voor het slachtoffer? Samen met mijn collega hebben we dat bij de rechters aangekaart. Uiteindelijk hebben we het gedaan gekregen dat we toch naast het slachtoffer mochten plaatsnemen. Toen kwam het gevecht om ook aanwezig te mogen zijn op de zittingen met gesloten deuren van de raadkamer of de Kamer van Inbeschuldigingstelling en bij zedenzaken. Eigenlijk hebben we zo vaak strijd moeten leveren om ogenschijnlijk evidente zaken voor mekaar te krijgen. Niet alleen in die beginjaren, ook daarna. Ik denk aan bijstand van slachtofferonthaal op assisenzaken. Nu mogen we aanwezig zijn in het getuigenlokaal, waar slachtoffers of nabestaanden zich voorbereiden om te getuigen. Dat wordt enorm geapprecieerd door de slachtoffers. Maar dat was heel lang ondenkbaar voor justitie. Of onze bijstand op de zittingen van de commissies VI, de voorlopers van de latere strafuitvoeringsrechtbanken (SURB). Wanneer het slachtoffer gehoord werd, moesten wij wachten in de gang. Maar hoe kan je nu het slachtoffer opvangen of uitleg geven als je niet weet wat er op de zitting allemaal gezegd is? Ook daar hebben we voor geijverd en ook dat is, gelukkig, bijgestuurd.”
Omdat jullie in de praktijk merkten dat het anders moest.
“Ja, en altijd vertrekkende vanuit de bekommernis: hoe kunnen wij als dienst het meest betekenen voor het slachtoffer. Hoe kunnen we onze dienstverlening nog beter maken? Dat is wat alle diensten Slachtofferonthaal tot op de dag van vandaag doen. Door constant in dialoog te blijven gaan met de magistratuur en de rechters, door constant op te komen voor de slachtoffers. Daarom is de rol van de verbindingsmagistraat op het parket ook zo belangrijk. Velen van hen waren voor mij een echte steun. En gelukkig bleek er in Gent veel mogelijk. Vele magistraten en rechters stonden open voor die dialoog met onze dienst. We werden erkend. Soms belde een rechter ons spontaan met de vraag om op een zitting bijstand te verlenen voor een slachtoffer dat het moeilijk had. Ze wisten ons dus zeker wel te vinden.”
Er is nog een belangrijke partij op de rechtbank, waar we het nog niet over gehad hebben: de advocaten. Waren zij van in het begin mee in het verhaal?
“Die eerste jaren van slachtofferonthaal beschouwden vele advocaten ons als goedkope concurrentie. Hun cliënten belden voor informatie over het dossier en wij gaven die gratis omdat het nu eenmaal tot onze dienstverlening behoort. Er waren toen advocaten die ons beschuldigden van broodroof. Maar geleidelijk aan leerde de advocatuur ons beter kennen en groeide bij hen het besef dat we echt wel complementair kunnen werken. Nu bellen advocaten ons soms op voorhand en vragen ze of we toch zeker op de zitting aanwezig zullen zijn want ze gaan een pijnlijk pleidooi houden. Dan staan wij klaar om te helpen.”
Als slachtofferonthaal zijn we helaas nog altijd afhankelijk van de goodwill van plaatselijke parketmagistraten en rechters. Ook nu nog.
Bij de oprichting van de justitiehuizen door de FOD Justitie in het jaar 1999 waren jullie niet langer ingekapseld bij het openbaar ministerie, maar werden jullie een dienst van het justitiehuis. En in 2015 werden de justitiehuizen een Vlaamse bevoegdheid. Zorgde dat voor meer ruggensteun vanuit Brussel en misschien ook voor een nog betere samenwerking met de rechtbank?
“Zeker. Maar het is niet omdat er in Brussel bepaalde richtlijnen worden ingevoerd dat je die zomaar overal even makkelijk kan uitrollen. Je bent altijd gebonden aan de goodwill van de plaatselijke parketmagistraten en rechters. Dat was vroeger zo en dat is nu nog steeds zo. Zo zijn er in Gent bepaalde verworvenheden die we enkel maar konden realiseren omdat bepaalde magistraten het belang ervan erkenden.”
Kan je dat wat concreter maken?
“In Gent is er altijd een ochtendbriefing met de parketmagistraat die nachtdienst had en de magistraten van de dagploeg. De dossiers van de afgelopen nacht worden daarin kort besproken. Het leek ons interessant om daarbij te zijn. Als gezicht van de slachtoffers. Om hen in beeld te brengen bij die dossierbespreking. Maar ook omdat we dan direct ‘mee’ zijn. Vaak kregen we in de loop van de dag telefoon van één van de slachtoffers van de nachtelijke gebeurtenissen, of van de dienst Slachtofferbejegening van de lokale politie, en konden we direct verder helpen. Het is gewoon constant zoeken naar de meest efficiënte en menselijke manier van werken. Ik wens het niemand toe, maar wat als je zelf slachtoffer zou worden van een misdrijf of ongeval? Plots zit je in een justitiële mallemolen waar je niet om gevraagd hebt. Je zit met vele vragen over het gerechtelijk onderzoek, de verdere procedures, verzekeringskwesties, … Of je mag het gerechtelijk dossier inkijken, maar weet niet goed wat je te wachten staan. Dan wil je zo goed mogelijk ondersteund worden en dat vanaf het eerste moment wanneer justitie ongevraagd je leven binnen dendert. Dan zijn wij er om je verder te helpen. Om je bij te staan tijdens heel die procedure: voor, tijdens en na de zitting van de rechtbank. Maar ook om bijvoorbeeld duidelijk uit te leggen waarom bepaalde feiten geseponeerd worden. Vaak neemt dat al een hoop frustratie weg.”
Gelukkig is er nu het nieuwe Agentschap Justitie en Handhaving (sinds 1 januari 2022) dat van slachtofferzorg in zijn beleid een speerpunt heeft gemaakt.
Je had het over goodwill bij de magistratuur, om al dan niet in dialoog te gaan met jullie. Dat klinkt niet alsof iedere parketmagistraat of rechter echt al mee is in het verhaal van slachtofferonthaal. Of zie ik dat verkeerd?
“Als er nieuwe parketmagistraten worden aangeworven, of als er gerechtelijke stagiaires beginnen, stellen wij ons als dienst altijd voor. Sommigen lopen een dag mee met ons, ze wonen gesprekken bij enz. Vooral de jongere generatie rechters en parketmagistraten ziet ons als een volwaardige partner. Helaas zijn er ook nog altijd anderen die inderdaad minder mee zijn. Niet alleen in Gent, ook in de andere regio’s is dat zo. We moeten blijven vechten om dat te keren. Gelukkig is er nu het nieuwe Agentschap Justitie en Handhaving (sinds 1 januari 2022) dat van slachtofferzorg in zijn beleid een speerpunt heeft gemaakt. Maar we mogen ook niet vergeten dat we van heel ver komen. Als ik aan dat veredeld bezemhok in Dendermonde terugdenk, en dan zie waar we nu staan… Dat is de boodschap die ik graag aan de volgende generatie zou willen doorgeven. Is alles al perfect? Nee, maar we zijn verdorie wel op de goede weg. En bots je onderweg toch eens op een obstakel, steek je energie dan in het zoeken naar oplossingen. Leg contacten, ga in dialoog. Er is meer mogelijk dan je denkt. En vooral, blijf op zoek gaan naar nieuwe uitdagingen. Zoals wanneer de Zorgcentra na Seksueel Geweld (ZSG) werden opgericht. Toen hebben we in Gent met de directeur van het justitiehuis en de beleidsmensen in Brussel bekeken hoe slachtofferonthaal ook voor die slachtoffers iets kan betekenen. Die workflow is nadien uitgerold over meerdere regio’s in Vlaanderen.”
Je hebt een schitterende carrière achter de rug, Martine. Collega’s kwamen en gingen, maar jij bleef al die jaren trouw aan slachtofferonthaal. Hoe heb je dat zo lang kunnen volhouden?
“Slachtofferonthaal was mijn kind dat ik samen met mijn toenmalige collega’s groot heb zien worden. Ik heb mij niet enkel in het begin een pionier gevoeld, maar eigenlijk doorheen mijn ganse carrière. Al die nieuwe uitdagingen, dat heeft mij jong gehouden” (lacht).
Mijn collega’s bij de dienst Slachtofferonthaal gaan door het vuur voor de slachtoffers die ze opvolgen.
En welk gevoel overheerst nu uiteindelijk bij jou, na 30 jaar slachtofferonthaal?
“Ik ben vooral… dankbaar. Omdat ik zoveel mensen heb mogen helpen, zoveel slachtoffers heb mogen bijstaan. En die mensen tonen ons hun waardering, dat is echt mooi. Zelfs jaren later kreeg ik nog kerstkaartjes met woorden van dank van sommige slachtoffers of nabestaanden. Ik heb 25 jaar in de beruchte zaak Horion (Freddy Horion moordde in juni 1979 een volledig gezin uit en zit een levenslange gevangenisstraf uit, red.) de broer van één van de slachtoffers bijgestaan voor de commissie VI en de SURB. Toen hij hoorde dat ik met pensioen ging, belde hij me in paniek op. Wie moest hem nu verder opvolgen? Ik heb de opvolging doorgegeven aan een collega en vernam onlangs dat alles goed loopt. Dat maakte het voor mij ook makkelijker om de deur achter mij dicht te trekken. Omdat ik weet hoeveel fantastische collega’s er bij slachtofferonthaal rondlopen. Die ook door het vuur gaan voor de slachtoffers die ze opvolgen. En dat zullen blijven doen. Maar ik voel ook veel fierheid. Slachtoffers worden eindelijk erkend door justitie, onze dienst wordt erkend door justitie. En ja, ook in Dendermonde.”